• Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst

ZA-ZEN

Bedrijfstrainingen, krijgskunst en coaching

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT

pentade@@@

Tengu bestaan! Maar ik geloof het niet.

Tengu bestaan! Maar ik geloof er niks van!

Ik wil hier betogen dat tengu bestaan en dat een goede budoka niet zonder kan. Of dat hij eigenlijk wel gek zou zijn om zonder tengu te opereren. En zo zijn er nog meer zaken uit Shinto die erg nuttig zijn voor een budoka.

We hebben het hier over plaaggeesten uit de Japanse mythologie. Tengu (天狗), betekent oorspronkelijk hemelhond. In de Japanse weg van de goden, Shinto(神道 ), zijn het een van de vele goden, demonen en geesten die de wereld bevolken. Anders dan in monotheïstische godsdiensten, zoals bijvoorbeeld het christendom, zijn de wezens uit zo’n polytheïstisch geloof niet zozeer een onderdeel van een verhaal over een religieuze waarheid als wel een duiding van de verschijnselen om ons heen, in combinatie met de manier waarop wij er naar kijken. Ik leg nadruk op dat laatste met een reden.

Niet alleen is in een polytheïstisch geloof meer ruimte voor verschillende zienswijzen, dan in een monotheïstisch geloof. De goden zijn zelf immers verschillend en hebben verschillende machten en eigenschappen, waarmee ze ook verschillende realiteiten creëren. Ook geeft dit meer ruimte voor de individuele beleving van de mensen. Vergelijk het met het Griekse pantheon, waarbij elke stad zijn eigen invulling kon geven. En elk individu. Anders dan in bijvoorbeeld het Jodendom of haar twee uitvloeisels, het Christendom en de Islam, is er in Shinto eigenlijk niet eens een status van wel of niet gelovig zijn. Er is niet één waarheid en iedereen is dus vrij in zijn beleving van Shinto.

Zo is het in Japan heel normaal dat een atheïst wel aan Shinto gebeurtenissen deelneemt, Shinto gebruiken in stand houdt en ook heel serieus een Boeddhistische priester kan bezoeken. Of nog sterker: een Boeddhistische priester neemt het even van de Shinto-priester over als deze laatste plotseling ziek is! En men is hem daar dankbaar voor. Ik zou die verstandhouding wel eens willen zien tussen protestantse en katholieke priesters… In Japan is het ook normaal om de geboorte van je kind bij de Shinto-tempel aan te geven en de dood van dat zelfde kind bij de Boeddhistische tempel.

Als het niet gaat over het wegnemen van onzekerheid, door een enkele waarheid te propageren, wat is dan de functie van het Shintoïsme? Het gaat om een duiding en benoeming van de verschijnselen en de manier waarop we er naar kunnen kijken. Het gaat om de functies en niet om een theoretische waarheid. Als voorbeeld noem ik de kamidana(神棚) die in de meeste dojo aan de kamiza kant zijn opgesteld. Kamidana betekent plankje met de goden erop. Meestal bevat het foto’s van overleden leraren. Weinig westerse budoka geloven in Japanse goden of ronddwalende geesten van overleden leraren. Je zou aan het begin en het eind van de les tot de goden kunnen bidden, maar dat is meestal niet wat er gebeurt. Wat wel gebeurt is dat je even stil bent, jezelf conditioneert om met een andere mindset bezig te gaan en stil staat bij de mensen die het mogelijk hebben gemaakt dat jij krijgskunst beoefent. De leraren. Het concept van goden/geesten, kami(神), maakt het mogelijk je zelf te efficiënt te conditioneren en snel de juiste mindset te pakken. Dat is de functie van een kamidana. Maar de exacte werking kan per persoon verschillen en dat staat iedereen dan ook vrij. Je creëert dus je eigen goden! Voor je eigen behoeften!

Ik haal er voor de duidelijkheid ook wat westerse cultuur bij. Ook de Romeinen waren vroeger erg goed met dit soort concepten. Net als de Japanners kenden ze een polytheïstische godsdienst, waarin meestal nog wel plaats was voor meer. Vooropgesteld dat het ook plaats aan de andere zienswijzen liet. Een ‘rabiate’ godsdienst die maar één waarheid propageerde en de andere verketterde kon dan ook op aardig wat weerstand rekenen. En ook in het oude Japan vond men het christendom onverdraagzaam en werd het van tijd tot tijd bestreden. Vrijheid van beleven is essentieel in het polytheïsme.

De Romeinen ‘geloofden’(1) dat bij elke samenkomst van mensen er een groepsgeest een genius ontstond. Een geest. Deze genius had een eigen karakter en bepaalde daarmee de mogelijkheden van de groep. Zeker een regelmatig samenkomende groep kon een sterke genius hebben. Een verstandige groep hield dan ook regelmatig een ritueel om de genius van de groep goed te stemmen en als het ware te vormen. Het bekendste voorbeeld van een Romeinse genius is die van het legioen. Het symbool van de legioensgenius is de legioensstandaard. Deze standaard vertegenwoordigde de eer van het legioen en mocht nooit verloren gaan. Een verloren legioen werd ook nooit opnieuw opgericht. Een nieuw legioen kreeg een ander nummer, want een andere geest. De soldaten verzamelden om de standaard en brachten offers en zongen er liederen voor. Voor mannen met een diversiteit aan religies was de standaard hét symbool van hun groep en de saamhorigheid. Een theoretisch concept kreeg zo een fysieke werkelijkheid.

Een ander voorbeeld van de Romeinse spirituele beleving zijn de lares, huisgoden. Elke huis had zijn eigen altaar met één of meerdere specifieke huisgoden. De bewuste goden bestonden als het ware alleen in dat huis en waren ooit door iemand verzonnen. Toch werden er offers aan gebracht. Een huis heeft natuurlijk ook zijn eigen sfeer en (sociale) mogelijkheden en die is afhankelijk van de aandacht die de bewoners er aan besteden.

Ook kruispunten van wegen hadden hun eigen genius en meestal een collegium, een vereniging om het te onderhouden. Kruispunt en genius. Dit kun je ook weer energetisch en praktisch opvatten.

Het interessante is dat, ook wanneer je niet letterlijk ‘gelooft’(2) in een groepsgeest, die geest er als psychologisch concept wel is! Daarom zet ik twee keer het geloven tussen aanhalingstekens gezet. Er is namelijk geen sprake van geloven in de traditioneel christelijke zin van het woord. Alhoewel het dat ook niet uitsluit. Het gaat om de behandeling en duiding van een stuk realiteit. Het is bruikbaar.

Uit het bovenstaande blijkt dat het woord godsdienst misschien wel teveel of te weinig is, om Shinto aan te duiden. Teveel, omdat het niet gaat over hoe mensen dingen beleven en wat ze geloven. Te weinig, omdat alle Japanners Shinto zijn, ongeacht wat ze geloven. Hoewel het hier gaat over spiritualiteit, is dit dus niet noodzakelijkerwijs godsdienst.

Omdat deze manier van benoemen gericht is op een functie in het dagelijkse leven, is deze manier soms bruikbaarder dan de westerse wetenschappelijke manier van benoemen. Die laatste is immers gericht op ideeënvorming, categorisering en wetenschappelijk onderzoek. Monotheïstische godsdiensten, zoals het christendom,, Islam of Jodendom, claimen één waarheid en één manier van spiritueel beleven, desnoods af te dwingen met geweld en oorlog. Het accepteren van andere ideeën is immers het accepteren van het mogelijk ongelijk. Daarom zijn ze filosofisch ook in strijd met het wetenschappelijk denken. Waarom onderzoek doen als de waarheid al bekend is? Polytheïstische ‘religies’, als het Pantheon en Shinto kennen niet één waarheid of één voorgeschreven beleving en kennen heel veel praktisch bruikbare concepten. Daarom zijn ze wél te verenigen met wetenschap. Het zijn meer ideeënwerelden dan religies in de christelijke zin van het woord. Daarom verdragen Boeddhisme en Shinto elkaar zo goed. Hoewel er religieuze vormen van bestaan, is Boeddhisme geen godsdienst. Het is een structuur van ideeën en praktische manieren van kijken naar de realiteit. Ook hier staat de persoonlijke beleving centraal en niet een dogma.

Als een typische polytheïstische ‘godsdienst’ gaat Shinto veel over natuurkrachten. Hun onderlinge verhoudingen en de verhouding tot, en aanwezigheid ervan in de mens en zijn omgeving. De goden in Shinto moet men dan ook niet zien als alwetende en heersende scheppers, maar als vertegenwoordigers van natuurelementen. Net als in het Griekse en Romeinse pantheon. De eigenschappen van de goden, zijn de eigenschappen van de elementen. Hun effect is veranderlijk door hun onderling veranderende verhoudingen en plaatselijke aan/af-wezigheid.

Als men vroeger in Japan over een weg reisde, dan kon het voorkomen dat men werd belaagd door kwelgeestjes met de soortnaam tengu. Deze kruising tussen kleine mensen en meestal vogels, stonden er om bekend dat ze reizigers lastig vielen. Ze plaagden graag en gebruikten daarvoor vaak de duistere kanten van de (psyche van de) reiziger. Hoe arroganter de reiziger, des te heviger de plagerijen van de tengu. Bij erg arrogante reizigers soms tot de dood er op volgde! Tengu stonden bekend om hun bedrevenheid in de krijgskunst. Ondanks dat ze vaak kleiner waren dan mensen, waren ze gevaarlijke tegenstanders. Als echte budoka waren ze vooral goed met het mentale aspect van hun krijgskunst. Met name hun vermogen om hun sterke punt tegen het (mentale) zwakke punt van de vijand te laten gelden maakte ze haast onverslaanbaar.

Een niet spiritueel kijkend iemand, zou natuurlijk kunnen zeggen dat als de kracht van een Tengu voornamelijk in de mentale deficiëntie zit van de reiziger, is die Tengu dan niet voornamelijk het product van de geest van die reiziger? Of verder, zelfs een hersenspinsel of hallucinatie? Het maakt niet uit! De werking is hetzelfde.

In het Boeddhisme worden tengu soms gezien als demonen en brengers van oorlog. Ook hier moeten we demonen niet zien als vergelijkbare christelijke religieuze entiteiten, maar als een negatief complex van psychologische en sociologische effecten. Voorgesteld als een woest beest. Deze kunnen inderdaad kwaad doen en oorlog veroorzaken. In het Boeddhisme draait het veel om het vermijden en bestrijden van dit soort demonen.

Maar juist omdat tengu zulke moeilijke tegenstanders zijn, zijn ze ideaal als oefenpartner voor een budoka! Er vanuit gaand dat ze vooral het zwakke punt van de betrokken budoka zijn, zijn ze altijd van het juiste formaat! Ze veranderen immers mee met de groei van de budoka. Als de krijger beter wordt, groeien de tengu mee. In dat opzicht zijn het perfecte leraren. Maar alleen voor de krijger die de moed heeft zijn tengu te lijf te gaan en ze onder ogen te zien! Ken je je zelf niet, of beter: weiger je jezelf te zien, dan heeft het niet veel zin om te leren slaan of zwaardvechten. Je zult nooit van de beste leraren, de tengu, les krijgen. Maar je dwars zitten zullen ze lekker wel. Daarom zijn het tengu.

In de 13e eeuw was er een beroemde krijger met de naam Minamoto no Yoshitsune. Hij vocht met de tengu Sōjōbō. De koning van de tengu. Volgens het verhaal leerde Minamoto het zwaardvechten van deze tengu. Maar ook de krijgsmonnik Benkei zou met tengu hebben gevochten.

In mijn optiek is een soldaat die niet met zijn tengu kan vechten geen krijger. Als je het aan een fysieke vijand over laat om je zwakke plekken aan te wijzen, dan heb je een korte carrière.

Als ik voor mezelf aan het trainen ben, dan stel ik mij tegenstanders voor. Niet als complete fysieke vorm, maar als abstracte tegenstanders, die juist die vorm aannemen waarop ik geen antwoord heb. En als ik het antwoord vind, dan worden ze weer anders. En het worden er steeds meer. En hoewel ik ze tijdens mijn training probeer te verslaan, is dit niet mijn uitgangspunt. Een overwinning zou een nederlaag zijn. Het betekent dan immers dat ik tijdelijk mijn eigen zwakke plekken niet kan zien! Hoe vaker ik met mijn tengu train, des te beter worden ze. En des te leuker wordt het! En waar ik ook ben, mijn tengu kunnen altijd verschijnen.

Daarom dit stuk, als hommage aan mijn leraren, de tengu! En een deel van het betoog waarom een vechter zonder spiritualiteit geen krijger is. En dat praktische mentale concepten uit een polytheïstische cultuur heel bruikbaar kunnen zijn voor het psychologisch functioneren van krijgers…en andere mensen. Voor zelf conditionering en mind-setting. En dat wij dat ook kunnen gebruiken. We zouden wel gek zijn om het niet te doen. Je hoeft daarvoor geen Shintoïst te zijn. Het enige wat je nodig hebt is moed. Moed om onzekerheid te accepteren, zodat je niet wordt dwarsgezeten door een ‘waarheid’ verkondigende religie. En moed om de duistere kanten van jezelf in de ogen te zien. Te omarmen en te gebruiken. Duister houd namelijk op duister te zijn, wanneer het de dynamo voor je lamp aandrijft.

Yoroi Kumi Uchi

In dit blog gaat het over Yoroi Kumi Uchi, het Japanse ‘worstelen’ in bepantsering (yoroi). Ik zet ‘worstelen’ tussen aanhalingstekens omdat het natuurlijk niet om het worstelen gaat, maar om het effectief uitschakelen van een tegenstander die bepantsering draagt. Worstelen ‘an sich’ is natuurlijk vermoeiend en niet effectief. Toch tik ik ‘worstelen’ omdat een groot deel van het Yoroi Kumi Uchi over het ongewapende vechten gaat. Toch is het niet hetzelfde als Judo. Zelfs technisch meestal niet. En waarom is Yoroi Kumi Uchi nu relevant? Zeer relevant?!

Stel, het is 1600, Feodaal Japan, tijdens veldslag bij Sekigahara, je bent samoerai en je grote zwaard is gebroken. Maar het zwaard van je dichtstbijzijnde tegenstander is eveneens gebroken. Daar staan jullie dan, hijgend van de inspanning en met bloed en modder besmeurd tegenover elkaar. Wat te doen? Elkaar slaan heeft geen zin, want jullie zijn beiden gepantserd. Elkaar op de grond gooien heeft geen zin, want op een veldslag krijg je daar geen punten voor. Roem en promotie krijg je voor het aantal hoofden dat je neemt.

Yoroi-Kumi-UchiLaten we eens kijken wat bepantsering doet en we kennen gelijk de beperkingen en mogelijkheden. Een harnas heeft harde delen, die beschermen tegen scherpe snijdende en stekende wapens. En meestal heeft een harnas ook zachte padding daar onder, die enigszins beschermt tegen de brute impact van slagen.

Elkaar slaan heeft dus geen zin. Want dat voelt je vijand niet. Maar een harnas maakt niemand onkwetsbaar! De mogelijkheden veranderen slechts.

Om te beginnen kan niet alles door een harnas worden bedekt. In 1600 zijn de ogen onbedekt. Ook kan niet alles door het harde deel van het harnas worden bedekt. De drager zou dan immers niet kunnen bewegen. Aan de binnenkant van de gewrichten moet het soepel zijn. Daar zit meestal dus alleen de zachte padding of helemaal niets! Laten daar nou ook vaak grote lichaamsslagaders aan de oppervlakte lopen….

Gaat het om de hals, dan zal het dichtdrukken van de beide halsslagaders voor bewustzijnsverlies en uiteindelijk de dood zorgen. Het doorsnijden of doorsteken van één van die slagaders levert sneller en makkelijker resultaat. Ook onder de oksels en in de liezen lopen belangrijke aders. De elleboogholtes en knieholtes. Speciaal daarvoor droegen samoerai vroeger een pantserdolk. Een klein dolkje dat door de zachtere delen van de bepantsering kan steken recht in slagaders en andere vitale delen van het lichaam. Meestal is deze dolk vierkant van profiel, om sterk te zijn. Men kan dan een enorme puntdruk uitoefenen. Hoewel je soms even een plaatje moet optillen.

Aders aan de oppervlakteMaar een tegenstander laat zich natuurlijk niet zomaar in vitale delen steken. Hij zal zich verplaatsen en zijn handen gebruiken om zich te verdedigen. Dus moet je je tegenstander eerst fixeren. Het liefst op de grond, zodat je je gewicht kan gebruiken om je pantserdolk door zijn padding te drukken.

Hoe pak je dat aan?

Een harnas is niet alleen maar een zegen. Het maakt ongetrainde mensen langzaam en lomp. Zonder de ju (vloeiende) manier van bewegen word je gauw moe van het vechten met een harnas. Je waarneming is vaak iets minder en de vermoeidheid maakt minder scherp.

De makkelijkste manier om iemand te fixeren is op zijn voet te gaan staan. Geef dan een duw en de kans is groot dat de tegenstander in zijn val zijn enkel breekt. Dan beweegt hij al minder goed… Maar een voorwaartse duwtrap naar een knie, terwijl je de tegenstander vasthoudt en hij dus niet terug kan wijken, doet meestal de knie doorbuigen naar achteren. De knie raakt ontwricht. Een druk van 20 kilo is dan bij een volwassene voldoende. Een kind kan die druk uitoefenen! De mobiliteit is bij de tegenstander dan wel voorbij. Om over de pijn nog maar te zwijgen…

Als de tegenstander zijn arm uitsteekt om aan te vallen of te verdedigen, dan is dat weer een (letterlijk) handvat om te gebruiken. Aan het uiteinde zitten de vingers. Rukkao (zesde techniek). Deze vingers laten zich geweldig goed vastpakken en ombuigen. En het is erg gevoelig. Deze vingers kunnen worden gebroken, maar ook de pijn kan worden gebruikt om iemand op de grond te manipuleren. Het vereist wel enige handigheid en ontwikkelde vingers. Maar als je een vinger met een hele hand kunt grijpen, dan ben je altijd sterker.

De hand kan ook worden gegrepen voor het uitvoeren van kote-gaeshi (pols verdraaiing). Het vereist natuurlijk oefening om dat goed te doen. Maar bij een goede uitvoering wordt de pols of de schouder ontwricht, afhankelijk van de versie. Ikkayo (eerste techniek) is ook een leuke beweging, die ontwrichting van de elleboog tot gevolg heeft. Maar deze techniek is erg moeilijk en moet eerst goed worden geoefend.

Makkelijker is de kubi-gaeshi (nek verdraaing). Dit gebeurt door de kruin en kin van de tegenstander te grijpen (de grootste mechanische arm naar de nek toe) en deze met een ruk om te draaien. Normaal gesproken is dit niet gemakkelijk. Maar juist het dragen van een helm maakt het aangrijpingspunt ten opzichte van de nek verder weg en de nek dus kwetsbaarder voor verdraaiing! Het ver verdraaien van de nek kan leiden tot verlamming en de dood.

Behalve het doorsteken van een pantser met behulp van het eigen gewicht, kan het op de grond brengen van de vijand nóg een voordeel opleveren. Bij het gebrek aan een pantsersteker kan men de volgende techniek gebruiken: kōchū oshitsubusu (kever verpletteren). Om een drager te laten ademen en bewegen is een harnas altijd enigszins flexibel. Op een liggende drager van een harnas herhaaldelijk springen heeft tot resultaat dat het harnas intact blijft, maar de zachte delen van de drager door de naden naar buiten komen. Als een verpletterde kever. Vooral de borstholte is erg kwetsbaar voor dit soort acties( klaplong, orgaanschade) en ook stampen op een gehelmd hoofd heeft gauw nekletsel tot gevolg.

Maar voor kōchū oshitsubusu is het wel nodig om de vijand op de grond te leggen. Het intrappen van de knie is de makkelijkste manier om dit te bereiken. Maar ook de seoi-otoshi is dan een klassieker. Echter niet door, zoals bij judo vaak gebeurt, de vijand op te tillen, maar voor hem op de knieën te gaan zitten, zoals in de Dai Jantzu no Kata. Het eigen gewicht kan dan worden gebruikt om de tegenstander naar de grond te brengen. Dit is makkelijker en vereist minder kracht en kunde. Ook een o soto- gari (grote buitenwaartse beenveeg) is relatief gemakkelijk en vereist niet het tillen van de vijand. Het laatste wat je wilt is een, door pantser verzwaarde, vijand optillen! Maar ook een barai (veeg) kan iemand doen vallen. Belangrijk voor het doen vallen van een vijand middels seoi-otosh of een barai, is dat je dicht bij de vijand komt.

Uiteindelijk zijn daar nog de natuurlijke pantserstekers: je vingers. Diep in de vijandelijke ogen gedrukt ga je voorbij aan de schedel als protectie van de hersenen. Je hebt dan meteen de vijandelijke generaal te pakken. Maar vergis je niet over de kracht die daarvoor nodig is. Die is aanzienlijk. Het verblinden van de vijand, door hem iets zachter in de ogen te steken, kan echter wel een tijdelijk doel zijn.

Leuk al die historische vechttechnieken, maar wat heeft dit met nu te maken?

Iedereen die de beelden uit de oorlog in Afghanistan heeft gezien, heeft ook kunnen zien dat het dragen van bepantsering weer helemaal in is. Bij een Japans zwaard was het breken een mogelijkheid. Het opraken van munitie bij in geweer is een zekerheid. En hoewel in de moderne militaire doctrine, Nederlandse militairen het nabijgevecht proberen te voorkomen, ze zijn er immers niet voor opgeleid, is de mogelijkheid van een nabijgevecht altijd aanwezig. Een verstandige vijand zou, wetende dat de vijand niet goed is in het nabijgevecht, het er juist op laten aan komen. Zoals de Vietnamezen met de Amerikanen deden in Vietnam.

Maar terwijl ik dit blog tik heb ik op de achtergrond de geluiden en beelden van moedige mensen in de Oekraïne, via een realtime liveblog van het plein in Kiev. Ze zijn de corrupte regeringskliek en de schijndemocratie zat. De politie probeert hun al weken van het plein te verdrijven. Op het moment van tikken van dit blog wordt er geschoten in Kiev.

De betogers hebben nu zelfs te maken met Russische Spetsnatz in bepantsering.

Het onderdrukken van bevolking, die democratie wil en van een corrupte aristocratie probeert af te komen, is van aller tijden. Maar de laatste tijd komt het in Europa steeds vaker voor. Enorme rellen in London, Spanje en in de VS. De Britse overheid die, net als de Amerikaanse, de vrije pers aan banden legt. Overheden proberen meer macht naar zich toe te trekken en de balans slaat ook steeds meer die kant op. Het is goed wanneer de politie oproerkraaiers van de straat kan verwijderen, maar wanneer de ‘politie’(de Russische spetsnaz zijn natuurlijk militaire commando’s) de handlangers worden van een elitaire antidemocratische macht, dan moeten de burgers wel enige mogelijkheid hebben om zich fysiek van die ‘regering’ te ontdoen. Dit hadden de Amerikaanse founding fathers al begrepen, toen zij in de Amerikaanse constitutie het recht op het dragen van wapens, voor alle burgers, wilden verzekeren. De machtsverhouding tussen overheid en burgers moet niet té scheef worden.

En daarom is nodig voor burgers om te weten hoe gepantserde tegenstanders buiten gevecht kunnen worden gesteld. Zodat, mits in voldoende aantallen, de macht bij de burgers ligt en niet bij degene die de politie of ‘beveiligers’ kan betalen. Kennis is macht en die dient daarom verdeeld te worden.

Daarom nog wat toegepaste tips:

–Een gasmasker beschermt de drager tegen het door hem zelf gegooide traangas. Maar een gasmasker maakt het ademen ook zwaar. Een beetje haarlak in het filterbus spuiten maakt het de drager bepaalt niet makkelijker!

– Wat vroeger werkte, werkt nu ook. Een enorme knuppel, vroeger een tetsubo nu een eind hout, doet het goed tegen pantser vanwege de brute impact.

– Veel rennen is makkelijker zonder pantser. Dus als je geen pantser draagt: vooral doen! Kijken wie dat het langste volhoudt. Zeker na enkele dagen.

– In extreme gevallen hebben de molotovcocktails hun waarde bewezen. Van het opbreken van de vijandelijke formatie tot het wegjagen van een pantserauto.

– Als pantsersteker fungeert een priem of aangepunte schroevendraaier prima!

NB: Deze laatste tips zijn natuurlijk alleen toepasbaar in het geval dat een politiemacht de verkeerde kant kiest. Agenten zijn wel mensen en de gemiddelde agent doet elke dag weer zijn best een bijdrage aan een betere samenleving te geven. Net als voor alle budo geldt:

Kennis is niet alleen macht, maar ook verantwoordelijkheid!

Ik hoop dat deze blog, middels kennis, een bijdrage aan de democratie kan leveren.

Blijf studeren!

We kwamen er in het eerste blog al achter dat een goede budoka een budostudent is. In het tweede blog vonden we al uit dat er aantal dingen zijn die je kunt doen om een goede budostudent te zijn.

De belangrijkste: Er niet mee stoppen!

Volgens Jigoro Kano: ”Budo is negen keer vallen en tien keer opstaan.”

Hiermee bedoelde hij waarschijnlijk niet alleen het beoefenen, maar ook het studeren. Wat is het verschil? Het beoefenen is het doen, er plezier in hebben en er mee bezig zijn. Studeren is twijfelen aan wat je doet. Kritisch zijn op je manier van doen en zoeken naar verbetering. Dat betekent dat je moet accepteren dat je misschien niet perfect bezig bent. En dat vereist het om gaan met onzekerheid.

Op het moment van vechten zelf, ga je niet twijfelen. Dan doe je gewoon. Maar tussen de gevechten door, moet je analyseren. Niet je zelf op de borst kloppen. Je zelf op de borst kloppen is bang zijn voor onzekerheid. Je zelf bevestigen. Dat is het begin van het einde. Want je stopt met het kritisch zijn. Van elke dagelijkse situatie, dus ook van mindere en beginnende budoka kun je iets belangrijks leren, mits….

Mits dat je instelling is en je dat van plan bent. Dus zoek naar het leermoment van de dagelijkse situaties.

Mijn belangrijkste leraar, Peter van Haperen kon behoorlijk vechten en aan iemand die er aan twijfelde liet hij dat graag en veel zien. En veelvuldig verschafte hij ons, leerlingen, een aha-moment door de eigenlijke structuur van budo te laten zien. Maar ik zal nooit vergeten dat hij na al die jaren in staat was om het volgende te doen: Er was een nieuwe leerling op de ju-jutsu-les en die deed het niet helemaal zoals was voorgedaan. Dat kon ook niet, want hij was nieuw. Hij deed het dus ‘verkeerd’. Toen mijn leraar, de shihan noemden wij hem, dat zag riep hij:”Stop! Van wie heb je dat? Dat heb je niet van mij!”. De leerling, die uit onnozelheid zo maar iets deed haalde natuurlijk zijn schouders op. De shihan liet de leerling het nog eens doen terwijl we allemaal moesten kijken. En toen zij hij tot mijn verbazing: ”Kijk, zo gaan we het vanaf nu allemaal doen!” Wat de beginnende leerling in zijn onnozelheid niet zag, is dat hij door zijn onervarenheid een eigen manier van bewegen had, die iets nieuws opleverde. De shihan zag het, erkende de waarde er van en maakte het zich eigen. Dát is studeren! Je wordt alleen goed door steeds te verbeteren. Helaas ben je niet een goede budoka, simpel omdat jij, jij bent.

Dit is natuurlijk moeilijk te verenigen met het stellen van een einddoel in budo. Het heet niet voor niets budo. Het woord do betekent weg in het Japans. Het betekent dat een budoka wel manieren van doen heeft, maar niet een einddoel heeft. De weg is oneindig lang. Wanneer je je op een eindpunt waant, dan stop je de weg af te leggen en dus ook met studeren.

Het kritisch zijn op het eigen functioneren is voor sommige mensen eng. Ik heb veel beginnende budoka gezien, die, geconfronteerd met hun onkunde, even heel kritisch naar zichzelf zijn. Tot dat ze iets kunnen, meestal zo rond de groene band en er dan mee stoppen. Men houdt zichzelf onbewust liever voor de gek dan kritisch te moeten zijn en de dingen te zien zoals ze zijn. Dit is natuurlijk de basis voor veel religies. En ook veel wetenschappers blijken mensen te zijn. Het geldende paradigma wordt als het ware heilig verklaard. Al of niet met hulp van sponsorende industrie.

Een ander ‘eindpunt’ is de zwarte band. Of eerste dan. Voor veel budoka is dat het ultieme doel. Maar dan begint het pas echt! Dan is er, als het goed is, een basis om te gaan studeren. Wat ik echter vaak zie is dat er vanaf dat moment wordt beoefent en de ingeslagen weg juist wordt doorgezet. Men heeft immers de ‘status’ van een zwarte bander. En dat is, voor veel mensen, een fijner gevoel, dan het besef dat er nog wat kan worden geleerd. Ik hoor ook vaak: “Ik ben 3e dan huppeldepup” . Nee, denk ik dan, je hebt tijdelijk een 3e dan. En als je stopt met studeren en onderhouden, dan heb je niet meer het niveau dat je ooit had. Als je je eigenwaarde dus aan je dangraad moet ophangen, zakt ie er af. Ik ken zelfs iemand die ondertekent zijn e-mails met ****** doctorandus*****, 6e dan judo etc. Dan denk ik dat die veel bevestiging nodig heeft en dat dát zijn zwakke punt is.

Hang je eigenwaarde op aan het kritisch zijn op je eigen functioneren. Niet aan een punt, maar aan je drijfveer te willen groeien. Dát is niet tijdelijk, maar kan zo lang duren als jij het wilt! En het komt iedereen toe! Ongeacht je tijdelijke niveau.

Nog een leuke van Kano: “Het is niet belangrijk beter te zijn dan een ander, maar om beter te zijn dan gisteren“. En daar mee slaat hij volgens mij, qua budo, de spijker op zijn kop. In een gevecht moet je natuurlijk wel de beste zijn. Anders ben je gauw af.

De weg (do) af leggen van de bu, de krijg, is dus niet een makkelijke, luie weg. Het vereist het om kunnen gaan met onzekerheid, het ontbreken van vaste punten en acceptatie van onder andere je onkunde. Je moet continu waakzaam zijn, voor de menselijke drang je fijn te willen voelen met een valse voorstelling van zaken.

Er zijn gelukkig ook leuke kanten aan de budo! Omdat de weg oneindig lang is, blijft het ook steeds spannend. Er valt steeds iets nieuws te ontdekken. En bedenk ook dat je tijd zat hebt: de rest van je leven.

Zie budo dan ook niet als een berg dingen die je nog moet doen, maar als een berg dingen waar je naar behoefte wat van kunt ontdekken!

En als je daar mee bezig kunt zijn, behoor je tot de mensen die de moed hebben met onzekerheid om te gaan en nieuwsgierig van aard zijn. Dat is een bijzondere groep!

Soms gaat het niet zo lekker op de les en dan baal je? Als het lekker gaat, dan deed je wat je immers al kon. Als het niet zo lekker gaat, dan probeer je op een hoger/ander niveau iets te doen en ben je dus eigenlijk aan het groeien! Dus als het even niet zo lekker gaat, dan ben je eigenlijk goed bezig! Let maar op, de les daarop gaat het ineens vanzelf. Dus het feit dat je bezig bent en iets probeert waar je niet goed in bent is cool, dat maakt groei. Niet steeds doen wat je al goed kunt. Dat is lame.

Tijdens het gevecht is het natuurlijk andersom. Tenzij je tot de ontdekking komt dat je aan het verliezen bent. Dan moet je soms heel snel en creatief zijn. Maar dat heb je dan al geoefend!

Er zijn nog meer leuke kanten aan het bewandelen van de budo. Maar dat vertel ik een andere keer.

Dewa Mata

Kamikaze, solliciteren en de dood

In deze tijd, waarin menig mens aan het solliciteren is, of wanhopig aan zijn of haar baan probeert vast te houden kan het interessant zijn om er eens naar te kijken vanuit een budoperspectief. Ik beloof dat het dit keer ook interessant is. Er zit een leuke tip in.

Veel mensen denken bij samoerai aan een stel overijverige Japanners met een scherp zwaard en een doodswens. En toegegeven, de kamikaze-piloten uit de tweede wereldoorlog hebben flink aan dat beeld bijgedragen. Een beeld van een stel, aan religieuze waanzin grenzende gekken.

Maar dat beeld is niet alleen onvolledig, het klopt niet en wat belangrijk is: moderne Japanners zijn zijn niet de Japanners uit de tweede wereldoorlog. En de Japanners uit de tweede wereldoorlog zijn heel anders dan de Japanners dan Japanners uit de 16e eeuw. Als je Japanners door Nederlanders vervangt, gaat bovenstaande stelling ook op. Dus in tegenstelling tot wat Japanners vroeger en nu soms beweren en in tegenstelling tot wat westerlingen soms beweren: Japanners zijn mensen! Dat betekent dat ze ze aan dezelfde emoties bloot staan als de rest van de wereld. Hoe ze er mee om gaan en gingen, dat is wat anders.

Stel je voor dat je een beroepskrijger (samoerai) bent in een maatschappij die zeer hoge eisen aan haar leden stelt. Met een bekende familienaam en een lange historie zou je, mens als je bent, wel eens een keer minder kunnen presteren dan men van je verwacht. Voor moderne topsporters leidt deze stress ook wel eens tot onderprestatie. Of herkenbaar voor de meesten van ons: je hebt het zo druk in je hoofd, dat je iets voor de hand liggends vergeet. Voeg daar in gedachten bij: de reële kans op een slagveld, om een vervelende dood te sterven en het mentale plaatje is compleet. Stress, zeker langdurig, leidt tot mentale blokkering en onderprestatie. En het is ongezond. Het kan leiden tot burn out en post post traumatic stress disorder.

Het aparte is natuurlijk, dat wanneer je die stress niet zou hebben, dat je dan beter presteert en dus minder kans hebt om te ondergaan wat je vreest! In dit geval schande en de dood.

Nou overkwam mij eens het volgende. En dat is misschien wel herkenbaar: Ik speelde eens een multiplayer-computerspelletje en het leek sterk er op dat ik niet ging winnen. Dus gaf ik het op. En ik speelde alleen nog voor de lol. Na afloop viel het op dat ik verschrikkelijk goed had gespeeld en toch nog had gewonnen! Tot mijn eigen verbazing! Met proefwerken en tentamens heb ik vroeger dezelfde beleving gehad.

Dus de truc is blijkbaar om zonder stress het gevecht of je prestatie aan te gaan. Of beter: ga het aan in de juiste mentale staat en geniet van het moment, zonder angst voor wat er kan gebeuren. Dan is de kans op een negatieve uitkomst kleiner. Maar als je het daarom probeert, dan werkt het niet, je moet het dus echt los laten!

Bovendien heb je niet overal controle op. Je zelf voor de gek houden met het tegenovergestelde, levert alleen maar stress op. Een Japans gezegde luidt: “Het is zoals het is”. Dat wil niet zeggen dat je je alles maar gelaten over je heen moet laten komen, maar dat je van elke situatie het beste moet zien te maken. Dit betekent overigens niet dat je niet vooraf zou moeten plannen of geen rekening zou moeten houden met een negatieve, of elke te verwachten uitkomst. Maar dat moet vooraf en niet op het moment zelf! mensen die in militaire dienst zijn geweest herkennen deze houding vaak.

Hoe doe je dat?

Door je te vooraf te verzoenen met de meest negatieve uitkomst van je prestatie. Accepteer dat je ooit een keer gaat falen. Dat kan net zo goed nu zijn. En kijk wat je er dan nog uit kunt halen. Ga daar voor. Ga niet voor het winnen van de olympische spelen, maar geniet van het meedoen.

Een leuke, typische zen paradox-regel is deze: Dat wat je los laat of wat je wanhopig probeert te weren, dat krijg je. Dat wat je eforceerd probeert na te streven, dat krijg je niet.

Voor samoerai betekende dat vroeger het accepteren van het feit dat een heel leven lang vechten wel eens tot de dood kan leiden, al vecht je nog zo goed. Dus zei men voor de veldslag tegen zichzelf en elkaar: wij zijn al dood. Als we het er levend vanaf brengen dan is dat mooi meegenomen. We gaan voor het leven van de vijand. Deze instelling zorgde niet alleen voor een betere prestatie, maar ook voor angst bij de vijand. Het meest extreme voorbeeld van deze boeddhistische kijk op leven, dood en prestatie werd gegeven de krijgers die bij de Amida Boeddha sekte, de genadige boeddha, hoorden. Tegenwoordig staan ze bekend als ninja. De dood was voor hun de verlossing uit een leven vol plicht en afdwaling. Met ware doodsverachting joegen ze zelfs samoerai de schrik aan. Een image dat ze graag naar buiten brachten met afschrikwekkende maskers.

Banzai! En dan is er nog de banzai aanval. (Tenno Heika banzai (天皇陛下萬歲, lang leve de keizer) Als aan het eind van een veldslag alles voor één partij verloren lijkt te zijn, dan kan het verliezende leger besluiten om het winnen los te laten en eens lekker krijgertje te gaan spelen en vol in de aanval te gaan. Onder het motto: “Als we niet kunnen winnen, dan hakken we er lustig op los!” Niet zelden werd er dan zo hevig en goed gevochten dat de verliezende partij alsnog de winnaar werd. Veldslagen worden immers met mentaliteit gewonnen en niet met middelen.

Kami Kaze

In de 13e eeuw probeerden de Mongolen 2 keer Japan te veroveren. Beide keren werd hun invasievloot weggeblazen door een typhoon. De Japanners noemden het de goddelijke wind: Kami Kaze. Deze term kennen we tegenwoordig vooral door dat de Japanse piloten van de tokkōtai, de speciale eenheid, hun vliegtuigen op de Amerikaanse invasievloot lieten storten. Zij werden Kami Kaze genoemd.

Het effect van het plotseling loslaten van angsten en mentale belemmeringen kan zo sterk zijn dat daarmee ineens een geluksgevoel en een gevoel van ‘hier en nu’ kan worden ervaren. Een moment waarin de hersenen optimaal functioneren en alles heel scherp duidelijk wordt zonder dat je echt focust op een ding. Dit heet in het boeddhisme satori. Een haikugedicht kan daarvan een weerslag zijn en gaat dan vaak over zintuiglijke waarnemingen en hun betekenis.

Een prachtig voorbeeld van satori wordt beschreven in het boek ‘Shogun’ van James Clavell. Een inspirerend verhaal over een westerling in het 16e eeuwse Japan. De hoofdpersoon wordt dwingend gevraagd om zijn pistolen af te geven aan een samoerai. Dat te doen zou tot gezichts- en status verlies leiden. En mogelijk tot de dood. De samoerai wil de hoofdpersoon alleen maar testen, maar heeft zijn hand al op zijn zwaard. De hoofdpersoon komt tot de conclusie dat statusverlies later tot de dood zal leiden en besluit om de dood dan maar direct te trotseren. Na een moment, dat eeuwig lijkt te duren, komt de hoofdpersoon plotseling tot de ontdekking dat het is gaan regenen. En hij wint het respect van de samoerai.

Toen in het begin van de 20e eeuw in Japan, de fascisten aan de macht kwamen, misbruikten op grote schaal het samoerai gedachtegoed om de soldaten lekker fanatiek te maken. Tegen de soldaten zeiden ze: “Jullie zijn nu allen samoerai!” En de bakkers en slagersjongens vochten tot de dood. Net zoals de nazi’s later zich identificeerden met de Germaanse hordes van de volksverhuizingen en de Italianen natuurlijk met de Romeinen.

Wat heeft dit verhaal met solliciteren te maken?

Een sollicitatiegesprek bijvoorbeeld is heel belangrijk. Zeker in deze tijd. Je bent voor je levensonderhoud afhankelijk van een baan. Je moet het op dát moment goed doen. Je cv kan nog zo goed of slecht zijn. Een verkeerd gesprek vernielt je kansen en een goed gesprek kan een kans creëren. Dus moet je haast wel een ijskonijn zijn om daar volkomen naturel te zitten. Dus ben je net iets minder scherp of assertief dan anders. Dat geweldige argument, waarom jij het moet worden, vergeet je. En als ze vragen wat je wilt verdienen…. Je wilt niet te veel vragen, maar je beginloon, kan nog jaren merkbaar zijn in je carrière.

1- Ga er van uit dat je de baan niet krijgt. Maar maak er een geweldig en leuk gesprek van. Een kans om je mooie kleren weer eens aan te trekken. Kijk eens naar de mensen die tegen over je zitten. Om je ook vrij te voelen werkt desensitisatie erg goed. Wen aan het solliciteren. Ga met die mindset het vaak niet worden. Solliciteer veel en vaak en verpruts opzettelijk sollicitaties. Natuurlijk niet op een imagoschadende manier. Maar solliciteer eens onder je niveau en zeg aan het eind van het gesprek dat het toch niet iets voor je is. Gebruik het gesprek om lekker met het gesprek bezig te zijn. Experimenteer eens met je stijl en kijk naar de reacties.

Bedenk dat niemand (bij een sollicitatie) wil weten wie jij werkelijk bent, al zeggen ze van wel. En dat kan ook niet in één gesprek. Mensen zitten zó in elkaar dat ze een goed gevoel bij iemand willen hebben. Bij het gevoel gaan ze later argumenten zoeken. Zelfs de meest verstokte academici zijn mensen. Bij een goed gevoel, gaan ze argumenten zoeken die dat bevestigen. Die argumenten staan in je CV. Dat hoef je alleen maar aan te reiken.

2- Geef de persoon aan de andere kant van de tafel het gevoel dat je hem of haar begrijpt en laat hem praten. Praat de ander niet naar de mond, tenzij je het gevoel hebt dat die ander dat juist wil. Vertel iets uit jouw praktijk dat aan sluit bij het verhaal van de ander. Een positieve instelling levert vaak een positieve reactie op. Dus op de vraag: “Wat vond je van het gesprek?” nooit eerlijk antwoord geven maar een positief gevoel uit drukken. Tenzij je duidelijk een gedeeld moment van ongemakkelijkheid in het gesprek hebt gehad. Dat is namelijk een perfect moment om iets gemeenschappelijks te creëren, maar zeg het met een lach! Bedenk steeds dat de anderen ook mensen zijn die hun best doen en veel gesprekken op een dag moeten doen. Zij hebben het moeilijker dan jij. Dus elke handreiking die je hun biedt om het makkelijker te maken is welkom. Zorg dat jij het lichtpuntje van hun vermoeiende dag bent.

3-Zeg in de sollicitatie nooit wat je wilt verdienen! Zeg gewoon dat je daar over pas wilt spreken in een aanstellingsgesprek, als je het al bent geworden. Zelden wordt iemand afgewezen omdat hij zijn loon niet noemt bij de sollicitatie. Bij de sollicitatie is je onderhandelingspositie zwak. Na de sollicitatie is je onderhandelingspositie sterk. Ze hebben alle anderen nét afgebeld. Met zo’n sterke positie geldt nog meer dat je moet kunnen opgeven om het te winnen. Ga het aanstellingsgesprek in met de houding dat je moet verdienen wat je verdient. Anders maar niet. Stel geen onrealistische eisen, anders wordt je het natuurlijk alsnog niet. Informeer wat anderen in die functie verdienen en ga lekker hoog zitten. Geef een beetje mee met de onderhandeling, dan heeft de ander het gevoel dat die ook wat binnen haalt. Maar spreek van te voren een (hoge)ondergrens voor je zelf af en durf die keihard aan te geven. Er zullen argumenten voorbij komen als: “Anderen krijgen dat ook niet” en “Ben je dat echt waard?” Op het eerste antwoord zeg je (als je je onderzoek goed hebt gedaan): “Echt wel” met een glimlach! En op het tweede antwoord past alleen: “Ja!”. Bedenk dat ze al voor jou hebben gekozen!

Als dit lukt, garandeer ik je niet direct een moment van satori, maar een kick geeft het wel! Ik spreek uit ervaring.

Behandel jezelf zoals je vijand?

Wat? Is ie gek geworden?

Nee, dit is weer typisch zo’n zen paradox. Je wordt gelukkiger wanneer je je zelf zo behandelt als een vijand. Maar in zen zijn toch geen vijanden? Nog een paradox.

Hoe dat kan?

Nou:

Je kunt twee manieren onderscheiden in het om gaan met een gevecht:

1- Hard er door heen beuken, omdat het moet (go);

2-Harmonieus aanpassen aan je vijand en doen wat hij wil. En iets meer. (aiki)

Optie 2 verdient de voorkeur in het gevecht. Zowel individueel als als in veldslagen. Tegen een vijand in gaan betekent vaak dat dat jouw sterkste punt gaat concurreren met zijn sterkste punt. Zie ook het vorige blog: Wapens van het oude Japan 2. Dat kan werken, maar vormt een risico. Wat als de vijand sterker blijkt te zijn dan je dacht? En hard tegen hard kost jou ook wat. Iedereen die een half uur of langer trappen heeft staan blokken met zijn armen, weet waar ik het over heb. En natuurlijk kun je je armen harden, maar een ander kan hetzelfde met zijn benen. Er flexibel omheen gaan (ju) verdient natuurlijk de voorkeur. Dus jezelf meten met het zwakke punt van je vijand, niet zijn sterke punt. Of nog mooier: van het sterke punt van je vijand je eigen sterke punt maken (aiki). Dat laatste doe je door je aan te passen aan de vijand en de situatie. Het kan alleen als je het zo maakt dat het belang van de vijand niet tegengesteld is aan dat van jou.

De meeste mensen gaan met het verkeerde idee het gevecht in. Zowel individueel als in veldslagen. Ze denken dat hun doel is: Het verhinderen dat de vijand zijn doel bereikt, koste wat het kost. Je ziet het vaak bij judowedstrijden. De een probeert wat en de ander verstijft en klemt zich om de ene heen. Mits die laatste sterk genoeg is kan op deze manier worden voorkomen dat de eerste daar mee wint. Maar de tweede wint ook niet en het is zeker geen ju. Helaas wel moderne judo realiteit.

De oplossing is: goed realiseren wat je doelen op de lange termijn (strategisch) eigenlijk zijn. In een beweging kun je soms de energie van die ander gebruiken om jouw doel te bereiken. Hoe dichter jouw doel bij dat van de ander ligt, hoe makkelijker dat is. Je hoeft dan namelijk veel minder om te buigen. In een judowedstrijd (contradictio in terminus, maar wel realiteit) is het doel niet het verslaan van de vijand, maar de waarneming van de scheidsrechter zo beïnvloeden dat hij meer punten aan jou toekent dan aan de vijand, pardon, tegenstander. Bij een ouderwetse judo-oefening, toen het doen van wedstrijden nog niet centraal stond, was het doel om samen gevoel voor balans te ontwikkelen. Dan heb je een win-win situatie.

Alexander de Grote (356 – 323 vC) was hier goed in. Hij had al vroeg geleerd dat je de vijand niet hoefde te vernietigen. Hij vocht soms veldslagen, waarbij de vijand twee tot drie keer zo veel soldaten mee bracht. Dan zou een algehele vernietiging die vijand tot het laatst toe laten vechten voor overleving. Het is maar de vraag of Alexander dat had gewonnen. Hij bracht vaak juist chaos in de vijandelijke opstelling, zodat deze zijn sterke punt niet kon gebruiken. Dan viel hij, met zijn zware cavalerie, op het cruciale moment, op de cruciale plek aan en vernietigde de vijand zijn geloof in de overwinning, waardoor deze begon te vluchten. En dan was het klaar. Alexander wilde helemaal niet met alle vijanden vechten, dat kon hij ook niet. Dus creëerde hij een situatie waarbij zijn doel dicht bij dat van de vijand lag: Alexander wilde dat de vijand ging vluchten, omdat hij dan niet met alle vijanden hoefde te vechten. De vijand wilde vluchten omdat ze dachten dat ze niet meer konden winnen en ze dan misschien zouden sterven.

Interessant is dat Alexander daarbij vaak het leidende principe gebruikte. Volgens dit aiki– principe hou je je tegenstander een verkeerd korte termijn doel voor, een aas. In het individuele gevecht een pols of gezicht, in een veldslag de generaal. De vijand brengt zichzelf uit balans om dit doel te bereiken en is daardoor makkelijker te manipuleren. Dit wil natuurlijk alleen wanneer de vijand zich niet goed realiseert wat zijn doelen zijn.

Toen Alexander in Gordium (in de buurt van het moderne Ankara, Turkije) de macht wou overnemen werd hij met een probleem geconfronteerd: volgens een legende zou alleen een goede, slimme en geduldige leider een knoop op de dissel van een wagen kunnen ontwarren. Aiki zou dan zijn geweest om er goed de tijd voor te nemen en de knoop te ontwarren. Of nog beter: de knoop totaal negeren en iets anders, zo geweldigs doen, dat niemand nog aan de knoop denkt . Ware het niet dat de doelen van Gordium en Alexander natuurlijk niet echt bij elkaar lagen. Men wou niet de leider die de knoop kon ontwarren, men hoopte dat Alexander zou falen en zo politiek gezichtsverlies zou leiden en oprotten. Dus daar sta je dan, te midden van een menigte, onder tijdsdruk.

Alexander ging ook nu de sterke kant van zijn tegenstander uit de weg, maar gebruikte daarvoor wel go: hij hakte de knoop door met zijn zwaard. Hij toonde daar mee dat hij een flexibele leider was die een probleem kon oplossen, desnoods met geweld. Het was trouwens enorm in-character voor iemand met alle symptomen van wat we tegenwoordig ADHD noemen.

Okee. Zo kun je de vijand behandelen. Maar waarom ook jezelf?

Nou…

Soms moet je wat doen en gaat het niet lekker. Soms gaat het enorm vanzelf. Herkenbaar?

Hier kunnen veel redenen voor zijn. Van energetische redenen, tot gewoon even niet in de stemming zijn voor iets. Het kan dan handig zijn om het op zo’n tijdstip te doen dat het vanzelf gaat. Soms komt zo’n blog niet uit mijn vingers en soms kan ik niet stoppen.

De truc van efficiënt en bevredigend werken is natuurlijk dát doen wat op dat moment bij je stemming past. Daarvoor moet je je goed realiseren wat je eigenlijke doel is en niet blijven hangen in verleidelijke subdoelen.

Wat zou je doen als je rijk was? Dit is natuurlijk een goede vraag, omdat dan het subdoel van geld verdienen is geëlimineerd. Wat wil je dus echt? Moet je daar wel rijk voor zijn? Vaak niet.

Je kunt ook het leidende principe weer gebruiken. Maar nu met de motivatie van het bereiken van subdoelen die in het plan van je einddoel passen. Zo bedacht Kano de gekleurde banden voor Judo. Die banden zijn niet belangrijk, maar het stimuleert mensen wel om te studeren. En zo het hogere doel te bereiken.

Soms echter, moet je gewoon iets doen op een bepaald moment, of je nu in de juiste stemming bent of niet. Kunstenaars hebben vaak een hele batterij aan middelen om in de juiste stemming te geraken. Ook krijgers kennen diverse meditaties om een bepaalde state of mind te forceren. Oefenen helpt daarbij enorm.

Maar belangrijk is daarbij: wanneer je de zaak forceert, doe dat met iets waar jij goed in bent!

Ook go moet je dus oefenen, zowel fysiek als mentaal.

Dewa Mata

Max

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3
  • Ga naar pagina 4
  • Ga naar Volgende pagina »

Primaire Sidebar

Footer

NAVIGATIE

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT

CONTACT

Voor informatie over lessen van ZA-ZEN en bedrijfstrainingen kunt u contact opnemen met:

Max Sluiman
06-33903888
info@za-zen.nl

Postadres:
Hortensialaan 42 A
9713 KP Groningen

INFORMATIE

KVK nummer: 01138009
BTW nummer: NL105831128B01

Betalingen tav. M. A. Sluiman
NL15 INGB 0007 0062 54
BIC: INGBNL2A

© 2021 · ZA-ZEN · Realisatie Pentade

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT