• HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst

ZA-ZEN

Bedrijfstrainingen, krijgskunst en coaching

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT

Krijgskunst

A Zen notion on warfare and happiness

If one can give up the illusion of control;
One might gain the prospect of influence.

If you give up on being someone else;
You will gain the best version of you.

The best version of you deals better with the worst plan,
Than your worst version with the best plan.

Motivation always beats discipline in the end;
Beware of your motivation.

Intuition beats cognition in warfare and happiness;
Develop your intuition.

Don’t plan;
Be the plan.

The first casualty in war is always the combatplan;
Be more than a just a combat plan.

If you take your time;
Time will slow down.

If you don’t have time to daily meditate;
You should meditate more.

Embrace what you detest;
It will disapear.

Let go of what you want;
It will come to you.

Embrace what you fear;
It will become void.

Let go of what you cherish;
It will lose it’s power over you.

Don’t look at the enemy;
Look at Fuji Yama;

Embrace the void;
Become the void.

Don’t try to stop the enemy;
Let the enemy be sucked into your void.

If he pushes;
You pull.

If he pulls;
You push.

Give your mind and soul to the god of war;
The god of war will guide your hand.

Embrace a death;
Gain a real life.

Give up control and gain everything;
Let go…Let go…Let go…

De 5 Belangrijkste Aspecten van de Krijger

Van een zeer gewaardeerde ken-jutsu leerling leende ik kortgeleden een boek, getiteld: “The spirit of the sword”, (ISBN 978-1-58394-542-1) van Nakamura Taisaburo (1912-2003). Het is een interessant boek over/van een high ranking kendo, iaido en tameshigiri leraar. De man had nog les gegeven aan het Japanse imperiale leger. Het bijzondere is dat de man open en eerlijk over zijn leerproces vertelt en de blunders die hij maakte. En de interessante anekdotes uit de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw. Hij kijkt als militair erg eerlijk en hard aan tegen het niveau van zwaardmanschap van de officieren van die tijd aan. Maar om dit boek juist te kunnen waarderen is de historische context onmisbaar.

Hoewel in die tijd nog veel Japanners een (over)grootvader als samoerai hadden gehad was het leven van de gemiddelde Japanner in de jaren ’30 van de vorige eeuw al compleet anders. Japanners hadden na de verstikkende Tokugawa-tijd, zich met de Meji-restauratie met volle vaart in de moderniteit geworpen.

Japanners in Franse stijl uniform, zie de sabels in Europese stijl!

Met buitengewone flexibiliteit hadden de Japanners de moderniteit niet alleen omarmd, maar waren er zelfs goed in geworden! Hun marine bouwden ze naar Engels model en hun leger naar Frans model. Tegelijkertijd wilden ze de geest van de samoerai behouden.

Japanse soldaten tijdens de Russisch-Japanse oorlog. Zie de koppies!

De buitengewone effectiviteit van deze handelswijze is te zien aan de Russisch-Japanse oorlog, 1904-1905. Iedereen had verwacht dat dat de Russen zouden winnen, maar het waren de Japanners die, met een combinatie van oude spirit en nieuwe technologie de Russen weg vaagden. Maar ook de twee Chinees-Japanse oorlogen, 1894-1895 en 1937-1945 maakten duidelijk dat er met het Japanse leger niet te spotten viel!

Toch is er een ontwikkeling te zien in de periode 1894-1945. In 1894 maakte Japan gebruik van de, voor die tijd, modernste technologie. Maar tegelijkertijd konden de Japanners gebruik maken van de mentale staat van de mensen van voor de Meji-restauratie. De rust en de mentale ontwikkeling. De geest van de samoerai. Er zijn zelfs aanwijzingen dat men gebruik maakte van ninja, al of niet met moderne pistolen. Maar wij kunnen ons tegenwoordig goed voorstellen hoe moeilijk het is om in een moderne maatschappij de gezondheid van geest en lichaam te waarborgen. Ik verdien zelfs mijn brood met het oplossen van dit probleem! Zie: Bedrijfstrainingen. De moderne maatschappij vraagt namelijk dat slimme mensen acht uur per dag (Japanners minstens elf!) in slechte houding stil zitten en op een ongezonde manier met hun hoofd werken. Zoals een hoogleraar het eens mooi verwoordde: “Het lichaam is een transportmiddel om om het hoofd van het ene bureau naar het andere te brengen”. Minder slimme mensen moeten hun gevoel uit schakelen en onderdeel zijn van machines, terwijl ze leven op slachtafval en surrogaatvoedsel. Dat met deze manier van doen een sterke economie kan kweken, maar geen gezonde bevolking, laat staan krijgers, hoeft geen verder betoog.

Japanse zijdefabriek voor de oorlog

Dus je kunt je voorstellen dat de Japanners in de eerste Chinees-Japanse oorlog (1894) konden beschikken over veel gezonde mensen, waarvan relatief veel met een samoerai achtergrond en opleiding. In 1937 is er een andere situatie. De moderne maatschappij bestaat dan al een tijdje in Japan. Veel officieren van het Japanse leger waren hoger opgeleid en dus mentaal en fysiek bureauzitters geworden. Ze waren misschien niet zo erg vadsig als de gemiddelde West Europeaan van nu, maar zeker minder gezond dan in 1894. Maar toen nog steeds gevreesd in man tegen man gevecht door de Europeanen. Het interessante is dat je die verschillen terug kunt zien op de foto’s van die tijden, als je kijkt naar het postuur, de houding en uitstraling van de mensen.

Japanse soldaten in ww2, andere uitstraling, maar nog steeds de meerdere van de meeste Europese soldaten.
Ueshiba Morihei in 1942.

De beoefening van krijgskunsten was rond 1937 een hobby voor mensen die zich dat konden veroorloven. En vaak sport. Bovendien beoefende men vaak alleen nog delen van de krijgskunst. En slechts één of twee maal per week. Daar door werden vakken als het Kano-ju-jutsu (een uitgeklede, gespecialiseerde vorm van ju-jutsu), kendo (een sportvorm die met ken-jutsu weinig meer te maken heeft), iaido (zwaard trekken, zonder echt op het gevecht voor te bereiden), tameshi-giri (matten snijden met een zwaard dat niet geschikt is voor het echte gevecht, maar dat er cool uit ziet). Het is ook uit deze tijd dat Ueshiba Morihei (1883-1969), het omvangrijke oeuvre, van de aan hem geleerde krijgskunst, terug brengt naar iets dat twee maal per week door bureaucraten kan worden beoefend: aikido. Allemaal uitgeklede versies voor moderne mensen.

Ueshiba en Moichizuki in 1951

Maar het is ook uit die tijd, dat veel Japanners de zwakte er van zien en een tegenbeweging op gang proberen te brengen. Een bekende is natuurlijk Moichizuki Minoru (1907-2003), de leraar van mijn leraar, die met recht een mixed martial artist genoemd mocht worden. Hij deed echt alles en poogde alles ook samen te brengen. Het geheel is in krijgskunst veel meer dan de som der delen. Moichizuki had als kind les van Kano, daarna van Funakoshi Gichin (karate) en van Ueshiba, toen deze nog les gaf in Daito Ryu Aiki Jutsu.

Gunto

Verschillende vormen van gunto

In de jaren’30 van de vorige eeuw had Japan regeringen die we met goede reden fascistisch kunnen noemen. En als ‘goede’ fascisten zetten deze regeringen zich net als de Duitsers van die tijd in voor een sterke bevolking, die sterke krijgers voort brengt. Daarom moesten de samoerai waarden worden versterkt. Als onderdeel van van de: “Jullie zijn allemaal samoerai van het beste volk ter wereld” -beleid droegen de officieren een katana. Interessant is dat op foto’s van voor 1920 Japanse officieren een Europees model sabel kregen. In de jaren ’30 werden er door het leger op grote schaal militaire katana (gunto) geproduceerd. Nu moest iemand ook even die officieren instructie geven in krijgskunsten, waaronder ken-jutsu. Helaas waren er weinig ken-jutsu leraren overgebleven in een maatschappij waarin het stampen van kennis meer geld oplevert dan algemene menselijk ontwikkeling. Dus was men aangewezen leraren van deelvakken van de krijgskunst. Sommige weigerden hun krijgskunst en dojo voor de fascisten in te zetten. Kano Jigoro (1860-1938) was zo iemand. Hij weigerde zijn kodokan om te zetten in een militaire academie en werd dan ook plotseling ‘ziek’ en overleed. Maar net als Europeanen hadden de meeste Japanners er geen moeite mee om voor fascisten te werken, zolang men de oorlogen won.

Kano Jigoro

Nakamura Taisaburo was een van de serieuzere van de leraren die de Japanse officieren ken-jutsu moest bij brengen, hoewel dat eigenlijk niet zijn vak was. Zijn vakken waren ken-do, tameshi-giri en iaido. Hij is in zijn bovengenoemde boek heel eerlijk over het algemene gebrek aan niveau bij de officieren en zijn eigen gefragmenteerde kennis en vaardigheid. Dat vind ik bijzonder en erg krijger-achtig. Interessant en bewonderenswaardig zijn dan ook zijn pogingen om zich te verbeteren. Maar nog interessanter zijn zijn verhalen over officieren met een hoge kendo rang, die het bijna niet voor elkaar krijgen om met een zwaard een ongewapende man te doden zonder zichzelf ernstig te verwonden. En dat was in 1940! Ik vraag me af wat hij van de gemiddelde Nederlander van nu zou hebben gevonden…

Peter van Haperen

Voor ons geldt de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw als gouden tijd, voor wat betreft krijgskunst uit Japan. Verschillende Japanners hebben me ook laten weten dat hun grootvader en vader keihard trainden en dat in hun eigen generatie de klad er in kwam. Ik heb de enorme mazzel gehad dat mijn leraar, Peter van Haperen, Japan heeft bezocht in de goede tijd en daar Japanners zocht, (waaronder Moichizuki) die krijgskunst nog op de oude manier beoefenden. Mijn leraar, op zijn beurt, deed ook alles waarvan hij dacht dat hij er beter van ging vechten. Judo, Kyokushinkai Karate, Aikido (Mochizuki stijl), Ju-Jutsu en Muay Tai. En met elk wapen wilde hij kunnen vechten. En als militair natuurlijk ook met vuurwapens. Hij heeft meerdere malen met zijn krijgskunst, zich in het gevecht in leven moeten houden. Dus met zo’n lijn ligt de lat voor me hoog en ik doe dan ook mijn best geen onderbreking in de traditie te zijn.

Mijn bovengenoemde leerling genoot erg van het boek van Nakamura en hoopte (terecht) dat ik dat ook zou doen. Nakamura noemt in zijn boek wel de ‘spirit’ van het zwaard, maar het gaat vooral over de mentale staat van de krijger en de techniek van het zwaard. Hij behandelt ook uitvoerig de constructie, kwaliteit en andere details van zwaarden. Mijn gewaardeerde leerling is, als ken-jutsuka, natuurlijk dol op zwaarden. Ik wilde hem dan ook graag de context van dit boek laten zien, omdat ik vreesde dat anders de clou verloren gaat. En vijf aspecten die volgens mij in acht genomen dienen te worden bij de bestudering van krijgskunst. Merk op dat, hoewel ik ook zeer geïnteresseerd ben in wapens en al met zwaarden vecht sinds mijn 4e, het wapen als laatste komt.

De 5 Belangrijkste Aspecten van de Krijger
Volgorde van belangrijkheid.

1-Het hart.
Een Maori-vriend en grote krijger zei eens tegen mij: “What does a warrior do when he is not at war? He is with his family!” De liefde voor het een maakt het mogelijk het andere te doden. Zonder liefde is zelfs de meest getrainde krijger een doelloos iets. Er is wel moord zonder liefde, maar geen krijgerschap.

2-Spirit.
Ken je dat gevoel dat je met sommige mensen het gevecht liever niet aan zou willen gaan als je in hun ogen kijkt? Mijn leraar staat bekend om zijn koude en toch felle blauwe oogjes. De complete zekerheid en uitstraling de tegenstander met huid en haar op te eten en daar mentaal toe in staat zijn, dat is spirit. Ik noem het de geest van Hachiman, de Japanse god van de oorlog. Het is ook weerbaarheid, die zorgt dat er vaak niet gevochten hoeft te worden. Zonder spirit is zelfs een technisch goede krijger een kind tegen een oude man met spirit. We noemen het ook wel ki.

3- Lichaam.
Zonder gezond lichaam wordt het moeilijk mentaal gezond te zijn. Het wordt ook moeilijk om fysiek een tegenstander of wapen te manipuleren. Het lichaam is het belangrijkste gereedschap van de krijger en dient goed te worden onderhouden. Een timmerman doet weinig met een kapotte hamer. Je hoeft niet sterk te zijn. Of net als anderen. Wel gezond.

4- Training.
Een ongetrainde geest en een ongetraind lijf zijn van weinig waarde voor een krijger. Een goed getrainde, ongewapende krijger kan het wapen afpakken van een slecht getrainde krijger en hem met zijn eigen wapen doden. Vooropgesteld dat die eerste een hart, een spirit, een gezond lichaam en training heeft. Training moet je steeds blijven doen. Of zoals Funakoshi Gichin (1868-1957) zei over karate:”Karate is net een pot met kokend water; je moet steeds hout op het vuur blijven gooien, anders wordt het koud”.

5- Het wapen.
Als allerlaatste is het wapen/zwaard van belang. Een goede krijger kan meer met een slecht zwaard (of zonder) dan een slechte krijger met een goed zwaard. Die laatste verwondt waarschijnlijk vooral zichzelf. Een verhaal dat dit mooi vertelt is het volgende: Een jonge samoerai wilde eens de beste zwaardvechter worden en hij had gehoord dat een tempel een zwaard bezat dat onoverwinnelijk maakte. Dus ging hij naar de tempel en vroeg de monnik het zwaard aan hem te verkopen. De monnik antwoordde dat dat niet ging en dat het zwaard gratis werd gegeven aan de krijger die het waard was. Natuurlijk wilde de ambitieuze samoerai alles doen om het zwaard waard te zijn en hij vroeg naar de voorwaarden. De monnik vertelde dat de samoerai dagelijks een serie mentale en praktische oefeningen moest doen voor een periode van tien jaar en dan kon terugkomen voor het zwaard. Na tien jaar ontmoette de monnik de samoerai en vroeg hem of hij de oefeningen nog had gedaan. “Ja”, was het antwoord. De monnik, die aan de uitstraling van de samoerai kon zien dat het waar was, bood hem het zwaard aan. De samoerai antwoordde: “Dankjewel, maar ik heb het niet meer nodig.”

Japan is niet meer wat het is geweest

Japan is niet meer wat het is geweest. Duh! Dooddoener! Welk land is wel wat het is geweest en bovendien; wanneer? En waarom is dat belangrijk?

Nou, Japan is het grote voorbeeld, van hoe krijgskunst goed beoefent kan worden.

Maar…je zegt net…

Op het antwoord “Japan” moet de vraag niet geografisch zijn, maar historisch! Alles wordt bepaald door ma-ai, plek in tijd en ruimte!

Mijn leraar haalde veel van zijn krijgskunst uit Japan. We praten dan volgens mij over de ’70 ‘ er jaren van de vorige eeuw. Een aanzienlijk deel van de Japanners beoefenden toen nog krijgskunsten. Ze hadden leraren die zelf nog voor de oorlog les hadden gehad en in een andere wereld leefden. Die wereld bestaat niet meer.

Toch zien veel budoka in het westen Japan en haar huidige cultuur als het Mekka van de budo. Ze sluiten zich aan bij een officiële stijl en halen officiële diploma’s. En de Japanners zelf, zijn ook gek op hun eigen cultuur en doen er alles aan om het imago in stand te houden. Maar hoe graag sommige Japanners ook het tegendeel beweren, het zijn mensen, net als wij. Met een bijzondere en rijke cultuur. Hun genen maken hen niet tot betere budoka. Zij begrijpen hun over-over-over-over-over gootvaders net zo min als wij Michiel de Ruyter begrijpen. En net als wij gaan ze er prat op dat wel te doen.

Ik had eens een fanatieke leerling die voor een half jaar stage naar Japan moest. Hij was bij mijn school omdat hij die ouderwetse, strenge militaire manier wel bij hem vond passen. Toen hij terug kwam, vroeg ik hem vanzelfsprekend of hij aldaar ook budo had beoefent. En natuurlijk zei hij: “ja!”. Maar hij was teleurgesteld. De leerlingen hadden er wat door elkaar op de mat gelegen en elke discipline was zoek. Ik vroeg natuurlijk:”Maar heb je de leraar dan niet gevraagd waarom dat zo ging en dat je in Nederland de “Japanse”manier gewend was. Weer antwoordde de leerling: “Ja!”. Het antwoord van de Japanse leraar was geweest, dat hij die oude Japanse manier wel wilde, maar dat er dan geen leerlingen meer kwamen. Japanse jongeren moeten al zo veel op een gedisciplineerde wijze doen… Het deed me denken aan Turken die in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw naar Nederland kwamen. Ze proberen hun cultuur te conserveren en zijn daardoor vaak ouderwetser dan de Turken die nu in Turkije wonen.

Dus je kunt je makkelijk vergissen in een cultuur.

Maar deze Japanners konden er wel om lachen. En snappen mijn punt. En laten we eerlijk zijn, dat is mij ook wel eens overkomen.

Het volgende is mij nog nooit overkomen. Gelukkig! We zien Japanners van enige leeftijd op een officiële happening tameshi giri beoefenen. Dat is snel zwaard trekken en matten snijden. Niet makkelijk! Met publiek! Echte Japanners, met echte hakama aan. En echte mon (clantekens) op hun kimono. Het is interessant om te weten dat Japanners, nog meer dan Nederlanders, erg hechten aan de juiste diploma’s van een officiële stijl. Welke stijl hier wordt getoond weet ik niet. Het zijn dus niet zo maar een stel dikke Amerikaanse hicks met een cold steel ‘katana’ in de backyard. Dit is het echte werk.

De hakkende man maakt, om zijn slagkracht te vergroten, een zwiepbeweging met zijn pols. leuk voor tameshi giri, maar als de weerstand minder is dan verwacht, kan het zwaard uit de hand schieten. In dit geval zo het publiek in! Gelukkig met de rug van de kling tegen een persoon. In het originele filmpje, dat ik niet meer kan vinden, vertelt de leraar achteraf, voor de camera dat het ook wel erg moeilijk is. Ik was in zijn plaats van schaamte onder het podium gekropen. Ik heb dat Europeanen wel eens beter zien doen. Maar ook veel slechter! Dus Japanner zijn is geen voorwaarde en geen garantie om een goed budoka te zijn. Net zo als niet alle Nederlanders goede schaatsers of scheepsbouwers zijn.

Maar om een goed budoka te zijn, moet je wel de Japanse cultuur begrijpen. De taal en de concepten. Anders zul je de budo concepten nooit snappen. Welke Japanse cultuur? Die uit de tijd dat mensen nog werden afgerekend op hun vechtkunst en nog niet 11 uur per dag stil moesten zitten op een kantoor. Het spreekt natuurlijk voor zich dat een Japanner het in dat snappen makkelijker in heeft dan een ander. Maar nog steeds vereist krijgskunst: Moed, doorzettingsvermogen en tijd.

In welke tijd werden de Japanners afgerekend op hun vechtkunst? In de tijd dat ze veel oorlogje speelden. Net als de oude Grieken, kenden de Japanners een tijd van onderlinge strijd en competitie die het niveau van hun vechtkunst deed stijgen. In Japan is dit de tijd van de Oorlogvoerende Staten, 戦国時代 Sengoku jidai. 1467 – 1603. Net als in de Europese Middeleeuwen waren er feodale heren die landje pik deden. En zoveel landjes als er waren, zoveel manieren waren er om dingen te doen. Er waren zelfs Boeddhistisch/communistische communes!

In dát Japan was er geen ruimte voor behoudendheid of zelfs voor bushido. Je had gelijk als je overleefde. De overlevers bepaalden de code. Er werden door daimyo (feodale opperheren) net zoveel oneerbare achterbakse streken uitgehaald als hier in Europa. En de status van het beroemde Japanse zwaard was niet meer bijzonder dan het nut er van op het slagveld. Naast een veelheid van andere wapens. Waarvan de Yari (piek) wel het meest werd gebruikt. In tegenstelling tot in het latere Japan was er sociale mobiliteit. Merites waren nodig om te overleven. De bekendste boer die niet alleen daimyo, maar zelfs de belangrijkste daimyo werd was Toyotomi Hideyoshi 豊臣 秀吉 1536 – 1598). Ook van het neerkijken op vuurwapens was in deze tijd nog geen sprake. In het jaar 1600, toen Nederlanders de slag bij Nieuwpoort wonnen met de modernste vuurwapen tactieken, vochten Japanners de slag bij Sekigahara. Ook met de modernste vuurwapen tactieken.

Toyotomi Hideyoshi

Daimyo Tokugawa Ieyasu 徳川 家康 1543 –1616 won in 1600 de slag bij Sekigahara en werd daar mee de shugun (opperheer) en feitelijk alleenheerser van Japan. Hij maakte een einde aan de Sengoku Jidai. Om dat voor elkaar te krijgen voerde hij strenge regels in. Afgelopen met dat onderlinge oorlogje spelen. Dat was vanaf nu alleen nog voorbehouden aan samoerai, in opdracht van hun heerser, Tokugawa Ieyasu. En er was maar één manier van doen: zijn manier.

Tokugawa Iesysu

Om hem bij te staan voerde hij een hulpmiddel in, dat al eerder door een Chinese keizer was ingezet, voor hetzelfde doel. Hoe krijg je alle neuzen netjes dezelfde kant op? Confucianisme! Een praktische filosofie die dictatuur ondersteunt. Kort gezegd komt het er op neer dat: je moet doen wat de baas zegt; je mond houden; tradities moet eren; je moet doen wat de baas zegt; dat doen wat altijd werd gedaan; je mond houden en doen wat de baas zegt. En vooral geen dingen willen veranderen of opschudding en/of onrust veroorzaken. En natuurlijk doen wat de baas zegt. Een mooi gezegde, die dit ondersteunt is: “De spijker die uit het hout steekt, zal worden teruggeslagen“. Dit regime van de Tokugawa familie (Tokugawa bakufu, 徳川幕府) duurde tot 1868.

Zoals elke militair kan vertellen; ten tijde van vrede heerst er een andere cultuur. Een cultuur waarin de regels belangrijker zijn dan het resultaat. In Japan is uit deze periode ook de vast vormgegeven Bushido (武士道). Bushido betekent de weg van de krijger (bushi). De bushido omhelst een set regels waaraan samoerai moeten voldoen. Centraal staan natuurlijk trouw aan hun heer en de onverzelfsprekendheid om voor eigen belang te werken. Uit deze tijd is ook het geschrift “Hagakure“. Vol met dood en opoffering van de samoerai voor hun heer. Voor 1600 bepaalde elke samoerai zelf met wat voor zwaard hij vocht. Of een ander wapen. Onder het Tokugawa bakufu moesten alle zwaarden de zelfde lengte hebben. De meeste boken/bokuto die je tegenwoordig koopt, hebben die lengte nog steeds: 102 cm! Overigens was het nu alleen aan samoerai toegestaan twee zwaarden te dragen. Een heel ander beeld dan, de door een heer bewapende, boeren (ashigaru, 足軽), die ruimschoots aanwezig waren bij Sekigahara! Overigens werd nu het gebruik van vuurwapens als oneervol beschouwd. En soms verboden. Het is uit deze tijd dat het Japanse zwaard veranderde van één van de werktuigen voor krijgers (samoerai én andere krijgers), tot hét mythische object voor samoerai.

Ashigaru van voor 1600

Voor de gehele maatschappij werd vastgelegd wat van de verschillende klassen hun status en doel voor de maatschappij was. Interessant is dat boeren niet onder aan de ladder stonden. Handelaren wel, zij voegden volgens de gangbare ideeën niets toe aan de maatschappij. En betaalden dus ook geen belasting!

Japanese class system

Ook waren er nu teveel samoerai. Bij gebrek aan oorlog waren er minder nodig. En de samoerai die nog nodig waren, werden voor ingezet bij het besturen. Dus: bureauwerk! Dus de waarde van een samoerai hing nu niet af van zijn vechtkunst, maar van zijn vermogen tot lezen en schrijven, tellen en zijn mond houden. Men droeg nog zwaarden, maar alleen als statussymbool. Hier op waren natuurlijk wel uitzonderingen. Een mooie en illustratieve Japanse film over het leven van samoerai aan het einde van de Tokugawa bakufu is “Twilight Samurai”, van Yoji Yamada. Het gaat hier over een arme samoerai, maar één die nog wel wat met het zwaard kan! Hier een mooi stukje actie!

Je kunt je voorstellen dat in een maatschappij, waarin het volgen van een set regels belangrijker wordt gevonden dan het resultaat, er geen drive tot vernieuwing is en er eerder sprake van achteruitgang is. Zeker op het gebied van krijgskunst. Maar ook op het gebied van bestuur. Armoede en hongersnood was heel gewoon. Maar de dood door oorlogsgeweld natuurlijk minder. Het is ook uit deze tijd dat de meeste koryū (古流, oude stijl) krijgskunst scholen zijn ontstaan. Vóór Sekigahara beoefenden krijgers meerdere krijgskunsten en kreeg men les in de clan waar men voor vocht. Na Sekigahara konden samoerai op eigen initiatief en kosten les nemen in één van de takken van krijgskunst bij één van de vele scholen. De enige gelegenheid om de betrokken kunst te testen was het duel. En duelleren was verboden! Hoewel de koryū krijgskunsten dus als oude stijlen gelden, zijn ze dus vaak van ná het hoogtepunt van de Japanse krijgskunst!

Mushashi

Zeer interessant is het boek “Musashi”van Yoshikawa. Het gaat over het leven van Myamoto Musashi, een van de beroemdste Japanse zwaardvechters ooit. Hij leidde een zeer interessant en compromisloos leven. In deze context is het interessant dat hij als samoerai bij Sekigahara aan de verliezende kant vocht en overleefde. Het zelfmoord plegen na verlies was dus nog niet de gewoonte! Maar ook Musahsi zijn mentale houding spreekt boekdelen. Hij is een echte krijger en doet steeds dat wat nodig is om te overleven. Hij leefde op de grens van twee tijdvakken en vocht vele duels met echte zwaardkunstenaars. Deze laatsten waren vaak jonger en hadden zelf de tijd van de oorlogvoerende staten niet meegemaakt. Ook zijn ontmoeting met Gonnosuke, de uitvinder van de jo(korte staf), is zeer tekenend. Gonnosuke beoefende een bo(lange staf)-stijl en volgde netjes de regels en trainde fanatiek. Hij was erg teleurgesteld, dat hij ondanks zijn fanatieke trainen Musashi niet kon verslaan. Pas na het loslaten van de regels wist hij dat wel te doen.

Japan werd dus geïsoleerd en er mochten geen buitenlanders meer komen. Nederlanders mochten via het eilandje Deshima handel drijven met de Japanners. Zo werd dus ook voorkomen dat Japanners in contact kwamen met andere ideeën.

Het effect van deze 265 jaar isolatie en stagnatie in cultuur en denken kan moeilijk worden overschat. De behoudzucht aan de ene kant, heeft er voor gezorgd dat er nog zoveel over is van de oude Japanse cultuur. Maar aan de andere kant, heeft het er voor gezorgd dat een van de sterkste kanten van de Japanse krijgskunsten, de flexibiliteit (ju, 柔) en doelgerichtheid in denken sterk verminderde. Belangrijk is, dat het Japanse denken van de laatste paar honderd jaar radicaal anders is dan dat van voor 1600. Het is dus de cultuur die een krijgskunst maakt.

Toch waren de Japanners in staat om het roer weer enigszins om te gooien. Mentaal, filosofisch en praktisch. Maar daarvoor werden ze wel door buitenlanders geholpen. Hoe dat ging, vertel ik een volgende keer.

Tengu bestaan! Maar ik geloof het niet.

Tengu bestaan! Maar ik geloof er niks van!

Ik wil hier betogen dat tengu bestaan en dat een goede budoka niet zonder kan. Of dat hij eigenlijk wel gek zou zijn om zonder tengu te opereren. En zo zijn er nog meer zaken uit Shinto die erg nuttig zijn voor een budoka.

We hebben het hier over plaaggeesten uit de Japanse mythologie. Tengu (天狗), betekent oorspronkelijk hemelhond. In de Japanse weg van de goden, Shinto(神道 ), zijn het een van de vele goden, demonen en geesten die de wereld bevolken. Anders dan in monotheïstische godsdiensten, zoals bijvoorbeeld het christendom, zijn de wezens uit zo’n polytheïstisch geloof niet zozeer een onderdeel van een verhaal over een religieuze waarheid als wel een duiding van de verschijnselen om ons heen, in combinatie met de manier waarop wij er naar kijken. Ik leg nadruk op dat laatste met een reden.

Niet alleen is in een polytheïstisch geloof meer ruimte voor verschillende zienswijzen, dan in een monotheïstisch geloof. De goden zijn zelf immers verschillend en hebben verschillende machten en eigenschappen, waarmee ze ook verschillende realiteiten creëren. Ook geeft dit meer ruimte voor de individuele beleving van de mensen. Vergelijk het met het Griekse pantheon, waarbij elke stad zijn eigen invulling kon geven. En elk individu. Anders dan in bijvoorbeeld het Jodendom of haar twee uitvloeisels, het Christendom en de Islam, is er in Shinto eigenlijk niet eens een status van wel of niet gelovig zijn. Er is niet één waarheid en iedereen is dus vrij in zijn beleving van Shinto.

Zo is het in Japan heel normaal dat een atheïst wel aan Shinto gebeurtenissen deelneemt, Shinto gebruiken in stand houdt en ook heel serieus een Boeddhistische priester kan bezoeken. Of nog sterker: een Boeddhistische priester neemt het even van de Shinto-priester over als deze laatste plotseling ziek is! En men is hem daar dankbaar voor. Ik zou die verstandhouding wel eens willen zien tussen protestantse en katholieke priesters… In Japan is het ook normaal om de geboorte van je kind bij de Shinto-tempel aan te geven en de dood van dat zelfde kind bij de Boeddhistische tempel.

Als het niet gaat over het wegnemen van onzekerheid, door een enkele waarheid te propageren, wat is dan de functie van het Shintoïsme? Het gaat om een duiding en benoeming van de verschijnselen en de manier waarop we er naar kunnen kijken. Het gaat om de functies en niet om een theoretische waarheid. Als voorbeeld noem ik de kamidana(神棚) die in de meeste dojo aan de kamiza kant zijn opgesteld. Kamidana betekent plankje met de goden erop. Meestal bevat het foto’s van overleden leraren. Weinig westerse budoka geloven in Japanse goden of ronddwalende geesten van overleden leraren. Je zou aan het begin en het eind van de les tot de goden kunnen bidden, maar dat is meestal niet wat er gebeurt. Wat wel gebeurt is dat je even stil bent, jezelf conditioneert om met een andere mindset bezig te gaan en stil staat bij de mensen die het mogelijk hebben gemaakt dat jij krijgskunst beoefent. De leraren. Het concept van goden/geesten, kami(神), maakt het mogelijk je zelf te efficiënt te conditioneren en snel de juiste mindset te pakken. Dat is de functie van een kamidana. Maar de exacte werking kan per persoon verschillen en dat staat iedereen dan ook vrij. Je creëert dus je eigen goden! Voor je eigen behoeften!

Ik haal er voor de duidelijkheid ook wat westerse cultuur bij. Ook de Romeinen waren vroeger erg goed met dit soort concepten. Net als de Japanners kenden ze een polytheïstische godsdienst, waarin meestal nog wel plaats was voor meer. Vooropgesteld dat het ook plaats aan de andere zienswijzen liet. Een ‘rabiate’ godsdienst die maar één waarheid propageerde en de andere verketterde kon dan ook op aardig wat weerstand rekenen. En ook in het oude Japan vond men het christendom onverdraagzaam en werd het van tijd tot tijd bestreden. Vrijheid van beleven is essentieel in het polytheïsme.

De Romeinen ‘geloofden’(1) dat bij elke samenkomst van mensen er een groepsgeest een genius ontstond. Een geest. Deze genius had een eigen karakter en bepaalde daarmee de mogelijkheden van de groep. Zeker een regelmatig samenkomende groep kon een sterke genius hebben. Een verstandige groep hield dan ook regelmatig een ritueel om de genius van de groep goed te stemmen en als het ware te vormen. Het bekendste voorbeeld van een Romeinse genius is die van het legioen. Het symbool van de legioensgenius is de legioensstandaard. Deze standaard vertegenwoordigde de eer van het legioen en mocht nooit verloren gaan. Een verloren legioen werd ook nooit opnieuw opgericht. Een nieuw legioen kreeg een ander nummer, want een andere geest. De soldaten verzamelden om de standaard en brachten offers en zongen er liederen voor. Voor mannen met een diversiteit aan religies was de standaard hét symbool van hun groep en de saamhorigheid. Een theoretisch concept kreeg zo een fysieke werkelijkheid.

Een ander voorbeeld van de Romeinse spirituele beleving zijn de lares, huisgoden. Elke huis had zijn eigen altaar met één of meerdere specifieke huisgoden. De bewuste goden bestonden als het ware alleen in dat huis en waren ooit door iemand verzonnen. Toch werden er offers aan gebracht. Een huis heeft natuurlijk ook zijn eigen sfeer en (sociale) mogelijkheden en die is afhankelijk van de aandacht die de bewoners er aan besteden.

Ook kruispunten van wegen hadden hun eigen genius en meestal een collegium, een vereniging om het te onderhouden. Kruispunt en genius. Dit kun je ook weer energetisch en praktisch opvatten.

Het interessante is dat, ook wanneer je niet letterlijk ‘gelooft’(2) in een groepsgeest, die geest er als psychologisch concept wel is! Daarom zet ik twee keer het geloven tussen aanhalingstekens gezet. Er is namelijk geen sprake van geloven in de traditioneel christelijke zin van het woord. Alhoewel het dat ook niet uitsluit. Het gaat om de behandeling en duiding van een stuk realiteit. Het is bruikbaar.

Uit het bovenstaande blijkt dat het woord godsdienst misschien wel teveel of te weinig is, om Shinto aan te duiden. Teveel, omdat het niet gaat over hoe mensen dingen beleven en wat ze geloven. Te weinig, omdat alle Japanners Shinto zijn, ongeacht wat ze geloven. Hoewel het hier gaat over spiritualiteit, is dit dus niet noodzakelijkerwijs godsdienst.

Omdat deze manier van benoemen gericht is op een functie in het dagelijkse leven, is deze manier soms bruikbaarder dan de westerse wetenschappelijke manier van benoemen. Die laatste is immers gericht op ideeënvorming, categorisering en wetenschappelijk onderzoek. Monotheïstische godsdiensten, zoals het christendom,, Islam of Jodendom, claimen één waarheid en één manier van spiritueel beleven, desnoods af te dwingen met geweld en oorlog. Het accepteren van andere ideeën is immers het accepteren van het mogelijk ongelijk. Daarom zijn ze filosofisch ook in strijd met het wetenschappelijk denken. Waarom onderzoek doen als de waarheid al bekend is? Polytheïstische ‘religies’, als het Pantheon en Shinto kennen niet één waarheid of één voorgeschreven beleving en kennen heel veel praktisch bruikbare concepten. Daarom zijn ze wél te verenigen met wetenschap. Het zijn meer ideeënwerelden dan religies in de christelijke zin van het woord. Daarom verdragen Boeddhisme en Shinto elkaar zo goed. Hoewel er religieuze vormen van bestaan, is Boeddhisme geen godsdienst. Het is een structuur van ideeën en praktische manieren van kijken naar de realiteit. Ook hier staat de persoonlijke beleving centraal en niet een dogma.

Als een typische polytheïstische ‘godsdienst’ gaat Shinto veel over natuurkrachten. Hun onderlinge verhoudingen en de verhouding tot, en aanwezigheid ervan in de mens en zijn omgeving. De goden in Shinto moet men dan ook niet zien als alwetende en heersende scheppers, maar als vertegenwoordigers van natuurelementen. Net als in het Griekse en Romeinse pantheon. De eigenschappen van de goden, zijn de eigenschappen van de elementen. Hun effect is veranderlijk door hun onderling veranderende verhoudingen en plaatselijke aan/af-wezigheid.

Als men vroeger in Japan over een weg reisde, dan kon het voorkomen dat men werd belaagd door kwelgeestjes met de soortnaam tengu. Deze kruising tussen kleine mensen en meestal vogels, stonden er om bekend dat ze reizigers lastig vielen. Ze plaagden graag en gebruikten daarvoor vaak de duistere kanten van de (psyche van de) reiziger. Hoe arroganter de reiziger, des te heviger de plagerijen van de tengu. Bij erg arrogante reizigers soms tot de dood er op volgde! Tengu stonden bekend om hun bedrevenheid in de krijgskunst. Ondanks dat ze vaak kleiner waren dan mensen, waren ze gevaarlijke tegenstanders. Als echte budoka waren ze vooral goed met het mentale aspect van hun krijgskunst. Met name hun vermogen om hun sterke punt tegen het (mentale) zwakke punt van de vijand te laten gelden maakte ze haast onverslaanbaar.

Een niet spiritueel kijkend iemand, zou natuurlijk kunnen zeggen dat als de kracht van een Tengu voornamelijk in de mentale deficiëntie zit van de reiziger, is die Tengu dan niet voornamelijk het product van de geest van die reiziger? Of verder, zelfs een hersenspinsel of hallucinatie? Het maakt niet uit! De werking is hetzelfde.

In het Boeddhisme worden tengu soms gezien als demonen en brengers van oorlog. Ook hier moeten we demonen niet zien als vergelijkbare christelijke religieuze entiteiten, maar als een negatief complex van psychologische en sociologische effecten. Voorgesteld als een woest beest. Deze kunnen inderdaad kwaad doen en oorlog veroorzaken. In het Boeddhisme draait het veel om het vermijden en bestrijden van dit soort demonen.

Maar juist omdat tengu zulke moeilijke tegenstanders zijn, zijn ze ideaal als oefenpartner voor een budoka! Er vanuit gaand dat ze vooral het zwakke punt van de betrokken budoka zijn, zijn ze altijd van het juiste formaat! Ze veranderen immers mee met de groei van de budoka. Als de krijger beter wordt, groeien de tengu mee. In dat opzicht zijn het perfecte leraren. Maar alleen voor de krijger die de moed heeft zijn tengu te lijf te gaan en ze onder ogen te zien! Ken je je zelf niet, of beter: weiger je jezelf te zien, dan heeft het niet veel zin om te leren slaan of zwaardvechten. Je zult nooit van de beste leraren, de tengu, les krijgen. Maar je dwars zitten zullen ze lekker wel. Daarom zijn het tengu.

In de 13e eeuw was er een beroemde krijger met de naam Minamoto no Yoshitsune. Hij vocht met de tengu Sōjōbō. De koning van de tengu. Volgens het verhaal leerde Minamoto het zwaardvechten van deze tengu. Maar ook de krijgsmonnik Benkei zou met tengu hebben gevochten.

In mijn optiek is een soldaat die niet met zijn tengu kan vechten geen krijger. Als je het aan een fysieke vijand over laat om je zwakke plekken aan te wijzen, dan heb je een korte carrière.

Als ik voor mezelf aan het trainen ben, dan stel ik mij tegenstanders voor. Niet als complete fysieke vorm, maar als abstracte tegenstanders, die juist die vorm aannemen waarop ik geen antwoord heb. En als ik het antwoord vind, dan worden ze weer anders. En het worden er steeds meer. En hoewel ik ze tijdens mijn training probeer te verslaan, is dit niet mijn uitgangspunt. Een overwinning zou een nederlaag zijn. Het betekent dan immers dat ik tijdelijk mijn eigen zwakke plekken niet kan zien! Hoe vaker ik met mijn tengu train, des te beter worden ze. En des te leuker wordt het! En waar ik ook ben, mijn tengu kunnen altijd verschijnen.

Daarom dit stuk, als hommage aan mijn leraren, de tengu! En een deel van het betoog waarom een vechter zonder spiritualiteit geen krijger is. En dat praktische mentale concepten uit een polytheïstische cultuur heel bruikbaar kunnen zijn voor het psychologisch functioneren van krijgers…en andere mensen. Voor zelf conditionering en mind-setting. En dat wij dat ook kunnen gebruiken. We zouden wel gek zijn om het niet te doen. Je hoeft daarvoor geen Shintoïst te zijn. Het enige wat je nodig hebt is moed. Moed om onzekerheid te accepteren, zodat je niet wordt dwarsgezeten door een ‘waarheid’ verkondigende religie. En moed om de duistere kanten van jezelf in de ogen te zien. Te omarmen en te gebruiken. Duister houd namelijk op duister te zijn, wanneer het de dynamo voor je lamp aandrijft.

Yoroi Kumi Uchi

In dit blog gaat het over Yoroi Kumi Uchi, het Japanse ‘worstelen’ in bepantsering (yoroi). Ik zet ‘worstelen’ tussen aanhalingstekens omdat het natuurlijk niet om het worstelen gaat, maar om het effectief uitschakelen van een tegenstander die bepantsering draagt. Worstelen ‘an sich’ is natuurlijk vermoeiend en niet effectief. Toch tik ik ‘worstelen’ omdat een groot deel van het Yoroi Kumi Uchi over het ongewapende vechten gaat. Toch is het niet hetzelfde als Judo. Zelfs technisch meestal niet. En waarom is Yoroi Kumi Uchi nu relevant? Zeer relevant?!

Stel, het is 1600, Feodaal Japan, tijdens veldslag bij Sekigahara, je bent samoerai en je grote zwaard is gebroken. Maar het zwaard van je dichtstbijzijnde tegenstander is eveneens gebroken. Daar staan jullie dan, hijgend van de inspanning en met bloed en modder besmeurd tegenover elkaar. Wat te doen? Elkaar slaan heeft geen zin, want jullie zijn beiden gepantserd. Elkaar op de grond gooien heeft geen zin, want op een veldslag krijg je daar geen punten voor. Roem en promotie krijg je voor het aantal hoofden dat je neemt.

Yoroi-Kumi-UchiLaten we eens kijken wat bepantsering doet en we kennen gelijk de beperkingen en mogelijkheden. Een harnas heeft harde delen, die beschermen tegen scherpe snijdende en stekende wapens. En meestal heeft een harnas ook zachte padding daar onder, die enigszins beschermt tegen de brute impact van slagen.

Elkaar slaan heeft dus geen zin. Want dat voelt je vijand niet. Maar een harnas maakt niemand onkwetsbaar! De mogelijkheden veranderen slechts.

Om te beginnen kan niet alles door een harnas worden bedekt. In 1600 zijn de ogen onbedekt. Ook kan niet alles door het harde deel van het harnas worden bedekt. De drager zou dan immers niet kunnen bewegen. Aan de binnenkant van de gewrichten moet het soepel zijn. Daar zit meestal dus alleen de zachte padding of helemaal niets! Laten daar nou ook vaak grote lichaamsslagaders aan de oppervlakte lopen….

Gaat het om de hals, dan zal het dichtdrukken van de beide halsslagaders voor bewustzijnsverlies en uiteindelijk de dood zorgen. Het doorsnijden of doorsteken van één van die slagaders levert sneller en makkelijker resultaat. Ook onder de oksels en in de liezen lopen belangrijke aders. De elleboogholtes en knieholtes. Speciaal daarvoor droegen samoerai vroeger een pantserdolk. Een klein dolkje dat door de zachtere delen van de bepantsering kan steken recht in slagaders en andere vitale delen van het lichaam. Meestal is deze dolk vierkant van profiel, om sterk te zijn. Men kan dan een enorme puntdruk uitoefenen. Hoewel je soms even een plaatje moet optillen.

Aders aan de oppervlakteMaar een tegenstander laat zich natuurlijk niet zomaar in vitale delen steken. Hij zal zich verplaatsen en zijn handen gebruiken om zich te verdedigen. Dus moet je je tegenstander eerst fixeren. Het liefst op de grond, zodat je je gewicht kan gebruiken om je pantserdolk door zijn padding te drukken.

Hoe pak je dat aan?

Een harnas is niet alleen maar een zegen. Het maakt ongetrainde mensen langzaam en lomp. Zonder de ju (vloeiende) manier van bewegen word je gauw moe van het vechten met een harnas. Je waarneming is vaak iets minder en de vermoeidheid maakt minder scherp.

De makkelijkste manier om iemand te fixeren is op zijn voet te gaan staan. Geef dan een duw en de kans is groot dat de tegenstander in zijn val zijn enkel breekt. Dan beweegt hij al minder goed… Maar een voorwaartse duwtrap naar een knie, terwijl je de tegenstander vasthoudt en hij dus niet terug kan wijken, doet meestal de knie doorbuigen naar achteren. De knie raakt ontwricht. Een druk van 20 kilo is dan bij een volwassene voldoende. Een kind kan die druk uitoefenen! De mobiliteit is bij de tegenstander dan wel voorbij. Om over de pijn nog maar te zwijgen…

Als de tegenstander zijn arm uitsteekt om aan te vallen of te verdedigen, dan is dat weer een (letterlijk) handvat om te gebruiken. Aan het uiteinde zitten de vingers. Rukkao (zesde techniek). Deze vingers laten zich geweldig goed vastpakken en ombuigen. En het is erg gevoelig. Deze vingers kunnen worden gebroken, maar ook de pijn kan worden gebruikt om iemand op de grond te manipuleren. Het vereist wel enige handigheid en ontwikkelde vingers. Maar als je een vinger met een hele hand kunt grijpen, dan ben je altijd sterker.

De hand kan ook worden gegrepen voor het uitvoeren van kote-gaeshi (pols verdraaiing). Het vereist natuurlijk oefening om dat goed te doen. Maar bij een goede uitvoering wordt de pols of de schouder ontwricht, afhankelijk van de versie. Ikkayo (eerste techniek) is ook een leuke beweging, die ontwrichting van de elleboog tot gevolg heeft. Maar deze techniek is erg moeilijk en moet eerst goed worden geoefend.

Makkelijker is de kubi-gaeshi (nek verdraaing). Dit gebeurt door de kruin en kin van de tegenstander te grijpen (de grootste mechanische arm naar de nek toe) en deze met een ruk om te draaien. Normaal gesproken is dit niet gemakkelijk. Maar juist het dragen van een helm maakt het aangrijpingspunt ten opzichte van de nek verder weg en de nek dus kwetsbaarder voor verdraaiing! Het ver verdraaien van de nek kan leiden tot verlamming en de dood.

Behalve het doorsteken van een pantser met behulp van het eigen gewicht, kan het op de grond brengen van de vijand nóg een voordeel opleveren. Bij het gebrek aan een pantsersteker kan men de volgende techniek gebruiken: kōchū oshitsubusu (kever verpletteren). Om een drager te laten ademen en bewegen is een harnas altijd enigszins flexibel. Op een liggende drager van een harnas herhaaldelijk springen heeft tot resultaat dat het harnas intact blijft, maar de zachte delen van de drager door de naden naar buiten komen. Als een verpletterde kever. Vooral de borstholte is erg kwetsbaar voor dit soort acties( klaplong, orgaanschade) en ook stampen op een gehelmd hoofd heeft gauw nekletsel tot gevolg.

Maar voor kōchū oshitsubusu is het wel nodig om de vijand op de grond te leggen. Het intrappen van de knie is de makkelijkste manier om dit te bereiken. Maar ook de seoi-otoshi is dan een klassieker. Echter niet door, zoals bij judo vaak gebeurt, de vijand op te tillen, maar voor hem op de knieën te gaan zitten, zoals in de Dai Jantzu no Kata. Het eigen gewicht kan dan worden gebruikt om de tegenstander naar de grond te brengen. Dit is makkelijker en vereist minder kracht en kunde. Ook een o soto- gari (grote buitenwaartse beenveeg) is relatief gemakkelijk en vereist niet het tillen van de vijand. Het laatste wat je wilt is een, door pantser verzwaarde, vijand optillen! Maar ook een barai (veeg) kan iemand doen vallen. Belangrijk voor het doen vallen van een vijand middels seoi-otosh of een barai, is dat je dicht bij de vijand komt.

Uiteindelijk zijn daar nog de natuurlijke pantserstekers: je vingers. Diep in de vijandelijke ogen gedrukt ga je voorbij aan de schedel als protectie van de hersenen. Je hebt dan meteen de vijandelijke generaal te pakken. Maar vergis je niet over de kracht die daarvoor nodig is. Die is aanzienlijk. Het verblinden van de vijand, door hem iets zachter in de ogen te steken, kan echter wel een tijdelijk doel zijn.

Leuk al die historische vechttechnieken, maar wat heeft dit met nu te maken?

Iedereen die de beelden uit de oorlog in Afghanistan heeft gezien, heeft ook kunnen zien dat het dragen van bepantsering weer helemaal in is. Bij een Japans zwaard was het breken een mogelijkheid. Het opraken van munitie bij in geweer is een zekerheid. En hoewel in de moderne militaire doctrine, Nederlandse militairen het nabijgevecht proberen te voorkomen, ze zijn er immers niet voor opgeleid, is de mogelijkheid van een nabijgevecht altijd aanwezig. Een verstandige vijand zou, wetende dat de vijand niet goed is in het nabijgevecht, het er juist op laten aan komen. Zoals de Vietnamezen met de Amerikanen deden in Vietnam.

Maar terwijl ik dit blog tik heb ik op de achtergrond de geluiden en beelden van moedige mensen in de Oekraïne, via een realtime liveblog van het plein in Kiev. Ze zijn de corrupte regeringskliek en de schijndemocratie zat. De politie probeert hun al weken van het plein te verdrijven. Op het moment van tikken van dit blog wordt er geschoten in Kiev.

De betogers hebben nu zelfs te maken met Russische Spetsnatz in bepantsering.

Het onderdrukken van bevolking, die democratie wil en van een corrupte aristocratie probeert af te komen, is van aller tijden. Maar de laatste tijd komt het in Europa steeds vaker voor. Enorme rellen in London, Spanje en in de VS. De Britse overheid die, net als de Amerikaanse, de vrije pers aan banden legt. Overheden proberen meer macht naar zich toe te trekken en de balans slaat ook steeds meer die kant op. Het is goed wanneer de politie oproerkraaiers van de straat kan verwijderen, maar wanneer de ‘politie’(de Russische spetsnaz zijn natuurlijk militaire commando’s) de handlangers worden van een elitaire antidemocratische macht, dan moeten de burgers wel enige mogelijkheid hebben om zich fysiek van die ‘regering’ te ontdoen. Dit hadden de Amerikaanse founding fathers al begrepen, toen zij in de Amerikaanse constitutie het recht op het dragen van wapens, voor alle burgers, wilden verzekeren. De machtsverhouding tussen overheid en burgers moet niet té scheef worden.

En daarom is nodig voor burgers om te weten hoe gepantserde tegenstanders buiten gevecht kunnen worden gesteld. Zodat, mits in voldoende aantallen, de macht bij de burgers ligt en niet bij degene die de politie of ‘beveiligers’ kan betalen. Kennis is macht en die dient daarom verdeeld te worden.

Daarom nog wat toegepaste tips:

–Een gasmasker beschermt de drager tegen het door hem zelf gegooide traangas. Maar een gasmasker maakt het ademen ook zwaar. Een beetje haarlak in het filterbus spuiten maakt het de drager bepaalt niet makkelijker!

– Wat vroeger werkte, werkt nu ook. Een enorme knuppel, vroeger een tetsubo nu een eind hout, doet het goed tegen pantser vanwege de brute impact.

– Veel rennen is makkelijker zonder pantser. Dus als je geen pantser draagt: vooral doen! Kijken wie dat het langste volhoudt. Zeker na enkele dagen.

– In extreme gevallen hebben de molotovcocktails hun waarde bewezen. Van het opbreken van de vijandelijke formatie tot het wegjagen van een pantserauto.

– Als pantsersteker fungeert een priem of aangepunte schroevendraaier prima!

NB: Deze laatste tips zijn natuurlijk alleen toepasbaar in het geval dat een politiemacht de verkeerde kant kiest. Agenten zijn wel mensen en de gemiddelde agent doet elke dag weer zijn best een bijdrage aan een betere samenleving te geven. Net als voor alle budo geldt:

Kennis is niet alleen macht, maar ook verantwoordelijkheid!

Ik hoop dat deze blog, middels kennis, een bijdrage aan de democratie kan leveren.

  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3
  • Ga naar Volgende pagina »

Primaire Sidebar

Footer

NAVIGATIE

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT

CONTACT

Voor informatie over lessen van ZA-ZEN en bedrijfstrainingen kunt u contact opnemen met:

Max Sluiman
06-33903888
info@za-zen.nl

Postadres:
Hortensialaan 42 A
9713 KP Groningen

INFORMATIE

KVK nummer: 01138009
BTW-ID: NL001423251B52

Betalingen tav. M. A. Sluiman
NL15 INGB 0007 0062 54
BIC: INGBNL2A

© 2023 · ZA-ZEN · Realisatie Pentade