Ik wil hier betogen dat tengu bestaan en dat een goede budoka niet zonder kan. Of dat hij eigenlijk wel gek zou zijn om zonder tengu te opereren. En zo zijn er nog meer zaken uit Shinto die erg nuttig zijn voor een budoka.
We hebben het hier over plaaggeesten uit de Japanse mythologie. Tengu (天狗), betekent oorspronkelijk hemelhond. In de Japanse weg van de goden, Shinto(神道 ), zijn het een van de vele goden, demonen en geesten die de wereld bevolken. Anders dan in monotheïstische godsdiensten, zoals bijvoorbeeld het christendom, zijn de wezens uit zo’n polytheïstisch geloof niet zozeer een onderdeel van een verhaal over een religieuze waarheid als wel een duiding van de verschijnselen om ons heen, in combinatie met de manier waarop wij er naar kijken. Ik leg nadruk op dat laatste met een reden.
Niet alleen is in een polytheïstisch geloof meer ruimte voor verschillende zienswijzen, dan in een monotheïstisch geloof. De goden zijn zelf immers verschillend en hebben verschillende machten en eigenschappen, waarmee ze ook verschillende realiteiten creëren. Ook geeft dit meer ruimte voor de individuele beleving van de mensen. Vergelijk het met het Griekse pantheon, waarbij elke stad zijn eigen invulling kon geven. En elk individu. Anders dan in bijvoorbeeld het Jodendom of haar twee uitvloeisels, het Christendom en de Islam, is er in Shinto eigenlijk niet eens een status van wel of niet gelovig zijn. Er is niet één waarheid en iedereen is dus vrij in zijn beleving van Shinto.
Zo is het in Japan heel normaal dat een atheïst wel aan Shinto gebeurtenissen deelneemt, Shinto gebruiken in stand houdt en ook heel serieus een Boeddhistische priester kan bezoeken. Of nog sterker: een Boeddhistische priester neemt het even van de Shinto-priester over als deze laatste plotseling ziek is! En men is hem daar dankbaar voor. Ik zou die verstandhouding wel eens willen zien tussen protestantse en katholieke priesters… In Japan is het ook normaal om de geboorte van je kind bij de Shinto-tempel aan te geven en de dood van dat zelfde kind bij de Boeddhistische tempel.
Als het niet gaat over het wegnemen van onzekerheid, door een enkele waarheid te propageren, wat is dan de functie van het Shintoïsme? Het gaat om een duiding en benoeming van de verschijnselen en de manier waarop we er naar kunnen kijken. Het gaat om de functies en niet om een theoretische waarheid. Als voorbeeld noem ik de kamidana(神棚) die in de meeste dojo aan de kamiza kant zijn opgesteld. Kamidana betekent plankje met de goden erop. Meestal bevat het foto’s van overleden leraren. Weinig westerse budoka geloven in Japanse goden of ronddwalende geesten van overleden leraren. Je zou aan het begin en het eind van de les tot de goden kunnen bidden, maar dat is meestal niet wat er gebeurt. Wat wel gebeurt is dat je even stil bent, jezelf conditioneert om met een andere mindset bezig te gaan en stil staat bij de mensen die het mogelijk hebben gemaakt dat jij krijgskunst beoefent. De leraren. Het concept van goden/geesten, kami(神), maakt het mogelijk je zelf te efficiënt te conditioneren en snel de juiste mindset te pakken. Dat is de functie van een kamidana. Maar de exacte werking kan per persoon verschillen en dat staat iedereen dan ook vrij. Je creëert dus je eigen goden! Voor je eigen behoeften!
Ik haal er voor de duidelijkheid ook wat westerse cultuur bij. Ook de Romeinen waren vroeger erg goed met dit soort concepten. Net als de Japanners kenden ze een polytheïstische godsdienst, waarin meestal nog wel plaats was voor meer. Vooropgesteld dat het ook plaats aan de andere zienswijzen liet. Een ‘rabiate’ godsdienst die maar één waarheid propageerde en de andere verketterde kon dan ook op aardig wat weerstand rekenen. En ook in het oude Japan vond men het christendom onverdraagzaam en werd het van tijd tot tijd bestreden. Vrijheid van beleven is essentieel in het polytheïsme.
De Romeinen ‘geloofden’(1) dat bij elke samenkomst van mensen er een groepsgeest een genius ontstond. Een geest. Deze genius had een eigen karakter en bepaalde daarmee de mogelijkheden van de groep. Zeker een regelmatig samenkomende groep kon een sterke genius hebben. Een verstandige groep hield dan ook regelmatig een ritueel om de genius van de groep goed te stemmen en als het ware te vormen. Het bekendste voorbeeld van een Romeinse genius is die van het legioen. Het symbool van de legioensgenius is de legioensstandaard. Deze standaard vertegenwoordigde de eer van het legioen en mocht nooit verloren gaan. Een verloren legioen werd ook nooit opnieuw opgericht. Een nieuw legioen kreeg een ander nummer, want een andere geest. De soldaten verzamelden om de standaard en brachten offers en zongen er liederen voor. Voor mannen met een diversiteit aan religies was de standaard hét symbool van hun groep en de saamhorigheid. Een theoretisch concept kreeg zo een fysieke werkelijkheid.
Een ander voorbeeld van de Romeinse spirituele beleving zijn de lares, huisgoden. Elke huis had zijn eigen altaar met één of meerdere specifieke huisgoden. De bewuste goden bestonden als het ware alleen in dat huis en waren ooit door iemand verzonnen. Toch werden er offers aan gebracht. Een huis heeft natuurlijk ook zijn eigen sfeer en (sociale) mogelijkheden en die is afhankelijk van de aandacht die de bewoners er aan besteden.
Ook kruispunten van wegen hadden hun eigen genius en meestal een collegium, een vereniging om het te onderhouden. Kruispunt en genius. Dit kun je ook weer energetisch en praktisch opvatten.
Het interessante is dat, ook wanneer je niet letterlijk ‘gelooft’(2) in een groepsgeest, die geest er als psychologisch concept wel is! Daarom zet ik twee keer het geloven tussen aanhalingstekens gezet. Er is namelijk geen sprake van geloven in de traditioneel christelijke zin van het woord. Alhoewel het dat ook niet uitsluit. Het gaat om de behandeling en duiding van een stuk realiteit. Het is bruikbaar.
Uit het bovenstaande blijkt dat het woord godsdienst misschien wel teveel of te weinig is, om Shinto aan te duiden. Teveel, omdat het niet gaat over hoe mensen dingen beleven en wat ze geloven. Te weinig, omdat alle Japanners Shinto zijn, ongeacht wat ze geloven. Hoewel het hier gaat over spiritualiteit, is dit dus niet noodzakelijkerwijs godsdienst.
Omdat deze manier van benoemen gericht is op een functie in het dagelijkse leven, is deze manier soms bruikbaarder dan de westerse wetenschappelijke manier van benoemen. Die laatste is immers gericht op ideeënvorming, categorisering en wetenschappelijk onderzoek. Monotheïstische godsdiensten, zoals het christendom,, Islam of Jodendom, claimen één waarheid en één manier van spiritueel beleven, desnoods af te dwingen met geweld en oorlog. Het accepteren van andere ideeën is immers het accepteren van het mogelijk ongelijk. Daarom zijn ze filosofisch ook in strijd met het wetenschappelijk denken. Waarom onderzoek doen als de waarheid al bekend is? Polytheïstische ‘religies’, als het Pantheon en Shinto kennen niet één waarheid of één voorgeschreven beleving en kennen heel veel praktisch bruikbare concepten. Daarom zijn ze wél te verenigen met wetenschap. Het zijn meer ideeënwerelden dan religies in de christelijke zin van het woord. Daarom verdragen Boeddhisme en Shinto elkaar zo goed. Hoewel er religieuze vormen van bestaan, is Boeddhisme geen godsdienst. Het is een structuur van ideeën en praktische manieren van kijken naar de realiteit. Ook hier staat de persoonlijke beleving centraal en niet een dogma.
Als een typische polytheïstische ‘godsdienst’ gaat Shinto veel over natuurkrachten. Hun onderlinge verhoudingen en de verhouding tot, en aanwezigheid ervan in de mens en zijn omgeving. De goden in Shinto moet men dan ook niet zien als alwetende en heersende scheppers, maar als vertegenwoordigers van natuurelementen. Net als in het Griekse en Romeinse pantheon. De eigenschappen van de goden, zijn de eigenschappen van de elementen. Hun effect is veranderlijk door hun onderling veranderende verhoudingen en plaatselijke aan/af-wezigheid.
Als men vroeger in Japan over een weg reisde, dan kon het voorkomen dat men werd belaagd door kwelgeestjes met de soortnaam tengu. Deze kruising tussen kleine mensen en meestal vogels, stonden er om bekend dat ze reizigers lastig vielen. Ze plaagden graag en gebruikten daarvoor vaak de duistere kanten van de (psyche van de) reiziger. Hoe arroganter de reiziger, des te heviger de plagerijen van de tengu. Bij erg arrogante reizigers soms tot de dood er op volgde! Tengu stonden bekend om hun bedrevenheid in de krijgskunst. Ondanks dat ze vaak kleiner waren dan mensen, waren ze gevaarlijke tegenstanders. Als echte budoka waren ze vooral goed met het mentale aspect van hun krijgskunst. Met name hun vermogen om hun sterke punt tegen het (mentale) zwakke punt van de vijand te laten gelden maakte ze haast onverslaanbaar.
Een niet spiritueel kijkend iemand, zou natuurlijk kunnen zeggen dat als de kracht van een Tengu voornamelijk in de mentale deficiëntie zit van de reiziger, is die Tengu dan niet voornamelijk het product van de geest van die reiziger? Of verder, zelfs een hersenspinsel of hallucinatie? Het maakt niet uit! De werking is hetzelfde.
In het Boeddhisme worden tengu soms gezien als demonen en brengers van oorlog. Ook hier moeten we demonen niet zien als vergelijkbare christelijke religieuze entiteiten, maar als een negatief complex van psychologische en sociologische effecten. Voorgesteld als een woest beest. Deze kunnen inderdaad kwaad doen en oorlog veroorzaken. In het Boeddhisme draait het veel om het vermijden en bestrijden van dit soort demonen.
Maar juist omdat tengu zulke moeilijke tegenstanders zijn, zijn ze ideaal als oefenpartner voor een budoka! Er vanuit gaand dat ze vooral het zwakke punt van de betrokken budoka zijn, zijn ze altijd van het juiste formaat! Ze veranderen immers mee met de groei van de budoka. Als de krijger beter wordt, groeien de tengu mee. In dat opzicht zijn het perfecte leraren. Maar alleen voor de krijger die de moed heeft zijn tengu te lijf te gaan en ze onder ogen te zien! Ken je je zelf niet, of beter: weiger je jezelf te zien, dan heeft het niet veel zin om te leren slaan of zwaardvechten. Je zult nooit van de beste leraren, de tengu, les krijgen. Maar je dwars zitten zullen ze lekker wel. Daarom zijn het tengu.
In de 13e eeuw was er een beroemde krijger met de naam Minamoto no Yoshitsune. Hij vocht met de tengu Sōjōbō. De koning van de tengu. Volgens het verhaal leerde Minamoto het zwaardvechten van deze tengu. Maar ook de krijgsmonnik Benkei zou met tengu hebben gevochten.
In mijn optiek is een soldaat die niet met zijn tengu kan vechten geen krijger. Als je het aan een fysieke vijand over laat om je zwakke plekken aan te wijzen, dan heb je een korte carrière.
Als ik voor mezelf aan het trainen ben, dan stel ik mij tegenstanders voor. Niet als complete fysieke vorm, maar als abstracte tegenstanders, die juist die vorm aannemen waarop ik geen antwoord heb. En als ik het antwoord vind, dan worden ze weer anders. En het worden er steeds meer. En hoewel ik ze tijdens mijn training probeer te verslaan, is dit niet mijn uitgangspunt. Een overwinning zou een nederlaag zijn. Het betekent dan immers dat ik tijdelijk mijn eigen zwakke plekken niet kan zien! Hoe vaker ik met mijn tengu train, des te beter worden ze. En des te leuker wordt het! En waar ik ook ben, mijn tengu kunnen altijd verschijnen.
Daarom dit stuk, als hommage aan mijn leraren, de tengu! En een deel van het betoog waarom een vechter zonder spiritualiteit geen krijger is. En dat praktische mentale concepten uit een polytheïstische cultuur heel bruikbaar kunnen zijn voor het psychologisch functioneren van krijgers…en andere mensen. Voor zelf conditionering en mind-setting. En dat wij dat ook kunnen gebruiken. We zouden wel gek zijn om het niet te doen. Je hoeft daarvoor geen Shintoïst te zijn. Het enige wat je nodig hebt is moed. Moed om onzekerheid te accepteren, zodat je niet wordt dwarsgezeten door een ‘waarheid’ verkondigende religie. En moed om de duistere kanten van jezelf in de ogen te zien. Te omarmen en te gebruiken. Duister houd namelijk op duister te zijn, wanneer het de dynamo voor je lamp aandrijft.