• Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst

ZA-ZEN

Bedrijfstrainingen, krijgskunst en coaching

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT

Krijgskunst

Krijgskunst is geen vechtsport

Vaak moet ik uitleggen dat we bij ZA-ZEN krijgskunst studeren en geen vechtsport of zelfverdedigingssport of iets dergelijks.

Wat is het verschil?

Dan eerst de vraag wat is sport?

Met de huidige doping-schandalen in het achterhoofd een leuke vraag!

Een vechtsport is een sport. Dat wil zeggen dat het een georganiseerd iets is. Meestal ten behoeve van toeschouwers. Die willen een leuk en spannend spektakel. Om dat te bewerkstelligen, moeten de wedstrijden niet gelijk over zijn maar even duren. Het liefst met steeds wisselende kansen. En het zou het spektakel verstoren als als er een winnaar uit zou komen door toevalligheden. Dus het moet duidelijk zijn wie er wint en hoe.

Om dat te kunnen faciliteren hebben sporten regels. Bepaalde dingen mogen niet en voor andere dingen krijg je juist de punten die de winnaar bepalen. Er zijn vaak gewichtsklassen en niveau’s. Er is sprake van symmetrie. Hoe symmetrischer de sport, des te spannender de wedstrijd. Sport is daardoor enigszins eerlijk. Zodat het het talent en het harde werk van de sporters zichtbaar worden. Het talent van de sporter mag de enige oneerlijke factor zijn.

Dit resulteert in de zogenaamde sportmentaliteit. Sportiviteit. Eerlijkheid en een soort kameraadschap van gelijken. Ze zijn immers gelijk, daar zijn ze op uitgezocht!

Deze mentaliteit resulteert ook vaak in gelijk denken. Het denken gaat volgens de regels. Want voor het volgen van de regels krijg je punten. Als een sporter binnen de regels kan blijven en toch origineel kan zijn, dan is dat bijzonder. Bijzonder genoeg om op te vallen. Zo viel het op toen Guus Hiddink een Koreaans voetbal team trainde op zijn eigen manier. Maar hij gebruikte daarvoor dan ook Koreaanse mariniers…. Geen sporters per se.

Krijgskunst is per se wel asymmetrisch en on sportief. Het gaat in oorlogen niet om punten maar puur om overleven. Het domste wat je dan kunt doen is een eerlijk gevecht aan gaan. Het eerste wat een goede generaal doet is het gevecht oneerlijk en a symmetrisch maken. Bij een eerlijk gevecht zet hij de levens van zijn troepen op het spel. En geen soldaat volgt een generaal, als ie vermoedt dat de laatste zijn soldaten nodeloos offert.

Bijvoorbeeld: Een leger bestaat uit verschillende onderdelen. Artillerie, de kanonnen, is er een van.

In een eerlijk gevecht schiet de ene kant van grote afstand (15 kilometer of meer) op de vijand. Met brisante granaten, die vlak boven het doel ontploffen met veel scherven. Ze hebben elkaar dan nog niet gezien. Als het dan tot een nabijgevecht komt is de ene kant al erg uitgedund. Maar als de ene kant met zijn artillerie gaat schieten, dan doet de andere kant dat ook! In een eerlijk gevecht wint degene met de beste en ook de meeste artillerie. Een artillerieduel.

Maar dat is niet wat je wilt! Je wilt winnen. Dus stop je je soldaten in een loopgraaf en schiet op de vijandelijke artillerie. Dan heeft hij geen kanonnen meer en begint het spel pas echt! Dit is wat er in de eerste wereldoorlog gebeurde. Dit werd vooral gewonnen door de enorme overmacht van de Franse artillerie en de calculaties van maarschalk Pétain. Dat de loopgraven niet 100% beschermen snapten ook de Franse soldaten die bruut door de maarschalk geofferd werden en regelmatig in opstand kwamen.

In het boek “In Stahlgewittern” van de Duitse kapitein Ernst Jünger, beschrijft hoe hij vaak met de (betere) Duitse soldaten keer op keer met 300 man naar het front ging, om uiteindelijk met 15 man bij de loopgraven te komen. Dus Pétain zijn plan functioneerde. Net.

Ernst Jünger beschrijft ook hoe hij aan het eind van de oorlog nieuwe tactieken ontwierp. Daar hebben ze na de grote oorlog nog eens goed naar gekeken.

Toen de Duitsers in de tweede wereldoorlog, aan het oostfront met de enorme overmacht van de Russische artillerie te maken kregen, hadden ze zich aangepast. Geen artillerieduels meer! Snelle gepantserde verkenningseenheden schoten van een kleine afstand op de Russen met middelzware kanonnen. Als de Russische tanks kwamen waren deze snelle Duitse eenheden al weer weg. Dus het enige wat de Russen konden doen, was de Duitse verkenningseenheden beschieten met hun artillerie. Die had niet veel uitwerking, omdat van grote afstand schieten op een snel rijdende pantserauto toen zelden tot een directe treffer leidde. En de brisante werking van de granaten kwam niet door het lichte pantser heen.

Maar de Duitsers wisten, door het geluid en en de flitsen, wel waar de Russische artillerie was verborgen! De veel accuratere Duitse artillerie schoot dan met brisante granaten tussen de Russische artillerie en doodde zo hun bemanning. En dan begon het spel pas echt! Jammer voor de Duitsers konden, net als de Fransen in de oorlog daarvoor, de Russen hun verliezen makkelijker aanvullen. Desnoods met hordes, ongewapende Aziatische Russen. Dat was een stukje strategisch asymmetrisch oorlog voeren van Stalin. Natuurlijk met enorme menselijke offers. Maar Stalin had de wind er zo onder zitten, dat hij niet bang voor opstanden hoefde te zijn.

Ook in de Japanse krijgskunst is asymmetrisch oorlog voeren geen onbekend verschijnsel. Toen de Europeanen vuurwapens mee brachten, waren de Japanners er snel bij om meteen de modernste tactieken op hun landgenoten te gebruiken. Ook het bekende verschijnsel van de ninja, die de vijandelijke generaal vermoordt, is natuurlijk een mooi voorbeeld.

En een van mijn eigen grote voorbeelden, Myamoto Musashi, vocht als krijger vaak asymmetrisch. Toen na de slag bij Sekigahara, in 1600, de meeste oorlogen voorbij waren vocht Musashi voornamelijk duels met krijgskunstenaars. En ondanks het woord, moet je aan een soort toenmalige vechtsporters denken. Zij hadden meestal niet in de oorlogen gevochten en bereidden zich voornamelijk voor op duels. Eerlijke duels. Soms iets minder eerlijk. Maar dan wel als eerlijk voorgewend. Iaido is een overblijfsel van zo’n duelstijl.

Maar Musashi was een krijger. Hij moest winnen. Niet degene die het handigste kon zwaaien met zijn zwaard! Dus Musashi bespioneerde zijn tegenstander vaak. Maar nog vaker kwam hij te laat voor een duel. Niet een beetje, maar uren! Om de tegenstander op het verkeerde been te zetten. Psychologisch had hij dan al gewonnen. En precies dit is wat de Chinese generaal en schrijver Sun Tzu bedoelde met: “Een slechte generaal gaat het gevecht aan en probeert dan te overwinnen. Een goede generaal probeert eerst te winnen en gaat dan pas het gevecht aan“.

Ook de Romeinse veldheer Gaius Julius Caesar, stond erom bekend dat hij maanden lang met zijn legers door de bossen zwierf, het gevecht vermijdend, omdat hij niet gewonnen had. Om dan ineens op zijn moment uit de bossen te voorschijn te komen en de vijand te verslaan. Hij kende de term waarschijnlijk niet, maar hij controleerde als geen ander zijn plaats in tijd en ruimte: ma-ai.

Dus krijgers proberen zo snel mogelijk oneerlijk te spelen. Een eerlijk gevecht is dom. Talent bij de vijand kan worden uitgeschakeld door hard te werken. En, zoals we in de vorige blog konden lezen, door niet dat te doen waar de vijand goed in is. Doe dat, waar je zelf goed in bent. Vecht op jouw manier. En dwing je vijand daar in mee. Dat is wat een krijger doet!

Dus krijgers kennen geen regels en gewichtsklassen. En geen sportieve mentaliteit. Geen eerlijkheid naar de vijand, maar des te meer naar zich zelf. Een olympische titel verliezen is namelijk minder erg dan je leven verliezen. In één opzicht zijn doping gebruikende sporters dus krijgers. Ze spelen gemeen! Maar ze doen ook iets wat krijgers niet doen: ze liegen ook naar zich zelf. Doping is namelijk verboden omdat het je lijf kapot maakt. En een krijger is zuinig op zijn belangrijkste wapen: zichzelf.

Overigens werd de eerste doping door de Waffen-SS gebruikt, om de soldaten lekker agressief te maken. En ook de Amerikaanse mariniers krijgen soms een soort speed toegediend.

Dus gaat het bij krijgers niet om talent. Hoewel het wel helpt. Door alle andere factoren is een echt gevecht in uitgangspunt dus eigenlijk eerlijker dan sport. Er zijn geen gelijkmakende regels. Dus fysiek talent als discriminerende factor is in krijgskunst minder relevant. Het gaat meer om creativiteit en de wil om te overleven. En het gebruiken van de regels die de vijand in zijn hoofd heeft. Gebruik die regels tegen hem en je hebt al half gewonnen. En daarom vind ik krijgskunst over het algemeen leuker dan vechtsport.

Dewa Mata!

Max

Geef nooit op!

Geef nooit op! Jezelf matsen, is de vijand matsen.
Vierde bericht.

Beste Budoka,

De vorige keer hebben we gezien dat kritisch zijn een belangrijke voorwaarde is om een goede budostudent te kunnen zijn.

Maar er is natuurlijk meer.

Geef nooit op, jezelf matsen, is de vijand matsen.

We hebben ook in een eerder blog gezien, dat door voorkoming van cognitieve dissonantie, mensen geneigd zijn om zichzelf voor de gek te houden. Niemand wil zichzelf als lichamelijk of geestelijk lui zien, of als een afhaker. Maar dat betekent ook dat het moeilijk is om zo’n situatie te herkennen en er wat mee te doen. Het is immers voor je gevoel niet zo.

Dat je geen sukkel hoeft te zijn om hieraan ten prooi te vallen, bewijzen talloze voorbeelden uit de geschiedenis. Generaals en staatslieden zijn hier zeker niet immuun voor.

American soldier Vietnam

American soldier Vietnam

Toen de Verenigde Staten soldaten naar de oorlog in Vietnam (1959-1975) stuurden, werden deze soldaten nauwelijks opgeleid in man tegen man gevechten. Men redeneerde dat het niet nodig was, omdat men een heel modern geweer had (M16) en andere tactieken en dat er ‘tegenwoordig’ op een andere manier gevochten werd. Wishfull thinking. Moderne technologie zou het slagveld bepalen. Natuurlijk kon men de redenatie ondersteunen me talloze wetenschappelijke studies en documenten.

Helaas voor de Amerikanen, hadden de Vietnamezen die studies en documenten niet gelezen. Amerikaanse dienstplichtige soldaten, niet opgeleid om een vijand van dichtbij te zien, laat staan er mee te vechten, werden door de soldaten van het Noord Vietnamese leger (NVA) in de dichte jungle aan de bajonet geregen. De NVA had wel veel geïnvesteerd in man tegen man gevechten en had de soldaten er ook tactisch en mentaal op voorbereid. De Vietnamese generaals Ho Chi Min en Giap waren meesters in het buitenspel zetten van enkele sterke punten van de vijand.

NVA bayonettraining

NVA bayonettraining

De Amerikanen vertrouwden ten onrechte op hun technologie, omdat dat makkelijker was. Geld was er in deze jaren veel, maar voor kwaliteit van soldaten moet worden gewerkt. En hand to hand combat wordt door veel mensen, ook militairen, als eng gezien. Dus bij militaire leiders speelt deze kwestie altijd, door de eeuwen heen. Tot men met de neus op de feiten wordt gedrukt, vaak te laat. En dit is historisch veel en vaak gedocumenteerd. Zo zijn er aardig wat Amerikaanse soldaten aan een Vietnamese AK47 bajonet geregen.

Volgens Vegetius (Romeins historicus Flavius Renatus Publius Vegetius) trainden de Romeinse soldaten met zwaarden en schilden die twee keer zo zwaar waren als de spullen waar mee ze moesten vechten. “Hun veldslagen waren als bloedige oefeningen en hun oefeningen als bloedeloze veldslagen”. Na geleerd te hebben van verloren oorlogen stonden de Romeinen er om bekend dat ze zichzelf nooit matsten.

Dat je het ook kunt overdrijven bewees de waffen-ss in de tweede wereldoorlog. De oefeningen met scherpe munitie eiste slachtoffers en de ss-soldaten gingen zo graag het nabijgevecht aan dat ze in het begin van de oorlog een buitengewoon hoog percentage gewonden en doden hadden.

Wat betekent dit voor ons budoka?

Staal je geest. Word stoïcijns voor ontberingen waar je niet dood aan gaat of ziek van wordt. Maar wees niet te hard voor jezelf. Hoe dik je spieren ook zijn, een zwaard houden ze niet tegen en op hoge leeftijd is het weg. Maar je geest kan wel scherper zijn dan een zwaard. En een slap lijf is je van geen nut. Behandel jezelf als een goed stuk gereedschap: alleen als je het goed onderhoudt en niet misbruikt, dan heb je er wat aan. Alles wat je hierin laat liggen is een weggever voor de vijand. En in mijn ervaring zijn de budoka die goed worden niet altijd degenen met het meeste talent. Het zijn de budoka die blijven studeren, die bereiken wat! En als je merkt dat je ergens zwak in bent, ga dat niet uit de weg, maar zorg dat je juist dat gaat oefenen en er goed in wordt.

Leonidas

Een mooi voorbeeld is de mentaliteit van de Spartaanse koning Leonidas voor de slag bij Thermopylae (480 vC.). De Perzische keizer Xerxes probeerde de Spartanen angst aan te jagen door (naar waarheid) te vertellen dat als al zijn boogschutters te gelijk schoten, dat dan de zon verduisterde. Met zoveel waren ze. De Spartanen zouden het niet overleven.

De Spartanen waren gewend, van kinds af aan, aan onmogelijke (mentale)opgaven en kansen. En niet bang voor de dood, ze deden niets anders dan oorlogje spelen, dus dan was de dood bekend. Bovendien hadden ze veel vertrouwen in hun vechtkunst. En wisten ze dat om iets te winnen je datzelfde eerst op moet geven. Dus ook het leven.

Thermopylae

Toch baalden ze dat ze moesten vechten gehuld in brons in de Griekse zomerhitte (augustus). Je kunt dan gewoon minder doen. De Grieken zelf kozen bij voorkeur een wintermaand uit. De zon was niet te overwinnen en ook de beste krijger kan een hitteberoerte oplopen.

Dus leonidas zag meteen het voordeel van Xerxes’ dreigement en antwoordde: “Goed idee, die pijlenregen, dan hoeven we ten minste niet in de volle zon te vechten!”

Dewa mata,

Max

Wees kritisch!

Derde bericht.

De vorige keer keken we naar een belangrijke voorwaarde om een goede budostudent te kunnen zijn: Hou jezelf niet voor de gek.

Een andere voorwaarde is: Wees kritisch!

Mensen doen al gauw dingen die ze hebben geleerd. Zonder zich af te vragen waarom. Soms is de traditie zelfs niet zo handig.

Een voorbeeld:

Een dochter keek eens naar haar moeder die vlees wou gaan stoven. De moeder sneed een puntje van het vlees en gooide het weg. De dochter vroeg: “Mam, waarom snij je een puntje van het vlees?”. Het antwoord was dat de moeder van de moeder het ook deed. En dat vlees was toch altijd lekker? Toen de dochter bij haar oma hetzelfde vroeg, kreeg ze ook hetzelfde antwoord. Gelukkig was de overgrootmoeder nog in leven en kon ook zij de vraag beantwoorden. Maar het antwoord was anders: “Vroeger had ik een pan die niet zo groot was en daarom sneed ik er altijd een puntje af, zodat het vlees beter in de pan paste.”

Hoewel dit doorsnee menselijk gedrag is, kan een krijger zich dit niet veroorloven. De geschiedenis staat bol van generaals die zich op de vorige oorlog voorbereiden omdat dat de traditie is. En van de enkele generaal die dat niet doet. En daarmee dan ook overwinningen behaalt. In het verhaal van hierboven was alleen de laatste dochter eventueel geschikt als budostudent.

Het moeilijke is dat er in de beoefening van krijgskunst veel traditie voorkomt. Kledingvoorschrift, budo etiquette, etc. Dat is goed. Die traditie heeft een reden. Het waarborgt de juiste mentale en fysieke setting van les. Alles heeft een reden en een plaats. Maar de leraar moet het wel uit kunnen leggen. Traditie om de traditie maakt de geest rigide en het lichaam stijf.

Wie denkt dat hij kritischer is dan de hierboven beschreven huisvrouwen bedenk dit eens:

Bij de meeste aikido scholen mogen de leerlingen vanaf ongeveer de blauwe band een hakama (Japanse broekrok) dragen. Meestal wordt dit als een teken van rang beschouwd en stappen de dragers trots als een pauw rond.

Ik las eens een vertaald interview, van een aantal jaren geleden, met een van de oudere leerlingen van Ueshiba O Sensei. Ik ben vergeten wie precies, maar het is wel leuk. De vraag, aan de nu oude, man, was wanneer iemand nu eigenlijk een hakama moest dragen en welke kleur nu eigenlijk de goede was.

Volgens Ueshiba moest iedereen in de dojo een hakama dragen. Zonder dat liep je in je ondergoed en dat accepteerde hij niet! Aangezien we over begin 20’ste eeuw praten, was Ueshiba nog ouderwets en de meeste van zijn leerlingen leefden in een Japan waar hakama op dat moment niet als vooruitstrevend werden gezien. En net als nu waren hakama duur. Dus zijn leerlingen leenden meestal een hakama van hun opa. Het gevolg was een bonte verzameling van divers gedessineerde hakama in allerlei kleuren.

Na de tweede wereldoorlog was de gemiddelde Japanner, net als de gemiddelde Nederlander, arm. Er was gebrek aan alle grondstoffen. En zonder hakama kwam je bij Ueshiba de dojo niet in. Één soort stof echter, was er na de oorlog in overvloed: verduisteringsgordijnen. En die waren meestal zwart. Dus liep men na de oorlog meestal in zwarte hakama.

Omdat verduisteringsgordijnen van goedkope stof waren gemaakt, waren de naoorlogse hakama een kort leven beschoren. Toen de leerlingen van Ueshiba zelfstandig les begonnen te geven en met naoorlogse armoede werden geconfronteerd, was hun oplossing vaak dat de leerlingen de tijd werd gegund om te sparen voor een hakama. Maar zo rond de blauwe band moest het dan wel geregeld zijn.

Zo zie je dat de noden van de omstandigheid tradities creëren.

Is er dan ook een budotechnische reden om een hakama te dragen, of is het alleen een fatsoenskwestie van begin 20’ste eeuw?

Wanneer je een hakama draagt kan een ander de stand van je voeten niet zo goed zien en dan wordt het veel moeilijker om snel te zien welke kant je hara op gaat. Vooral met aiki Jutsu/do en kenjutsu kan dat erg handig zijn. Een andere traditie is dan dat een leraar de pijpen van zijn hakama als een luier opstroopt. Dan kunnen de leerlingen immers beter zijn voeten zien!

Welke kleur is dan de beste?

In de Japanse cultuur hebben tegenwoordig bepaalde kledingkleuren bepaalde betekenissen. Traditie, door de noden van de omstandigheden, ooit gecreëerd. Bij een kledingstuk, waarmee ik op mijn knieën moet zitten, zou ik voor een kleur kiezen die niet aflaat en waarop vlekken niet zo goed zijn te zien. En aangezien je je kleding zelf draagt, moet je er je lekker in voelen. Als je dat in paars gestippeld wilt doen en de sterren van de hemel kunt vechten…

Mocht je vinden dat Japanners erg traditioneel zijn, bedenk dan wel dat op haar krijgskunstige hoogtepunt Japan anders was dan nu. De Japanners hadden de modernste tactieken voor het gebruik van handvuurwapens.

Toen in 1603 het Tokugawa shogunaat werd gesticht werd ook het confucianisme ingevoerd in Japan. Dit moest het onderling oorlogje voeren verminderen en het besturen makkelijker maken. Belangrijke kenmerken zijn namelijk, plicht, doen wat je wordt gezegd, traditie en met een sausje van gehoorzaamheid. En vuurwapens werden verboden.

Alles heeft dus een reden. Soms zijn die redenen niet meer geldig. Je eigen stijl is nooit de beste, hoogstens een goed medium om de essentie van budo te begrijpen. Maar dat werkt alleen maar wanneer je vraagt waarom. En denk niet dat je een goede budoka wordt door klakkeloos alles van je leraar te kopiëren. Hou er echter wel rekening mee dat niet alles direct al is uit te leggen of te begrijpen.

Wees kritisch!

Dewa mata,

Max

Wat maakt een goede budostudent?

Tweede bericht.

De vorige keer was de vraag: Wat is een goede budoka? En we kwamen er achter dat een goede budoka een budoka is die studeert. Maar wat maakt dan een goede budostudent? Het zou wel flauw zijn om hier dan geen antwoord op te geven.

In de vorige blog kwamen we er ook achter dat de wil om student te zijn, jezelf te willen verbeteren, centraal staat. Iemand die op zoek is naar het veilige gevoel van: ‘er al zijn’, die kan beter wat anders gaan doen. Hou het onzekere gevoel van: ’doe ik het wel goed?’ Het antwoord is dan steevast:’ Nee, maar je bent misschien lekker op weg’.

Je moet dus plezier hebben het bewandelen van de weg van de student. Dus een zwarte band is geen eindpunt. Het begint dan pas echt. Vergeet het eindpunt. Er is meer budo dan in een heel leven kan worden geleerd.

In onze dojo hangen aanbevelingen voor de budostudent. Ik pak de belangrijkste er uit:

Wees eerlijk, hou jezelf niet voor de gek

Dit heeft niets met ethiek te maken.

Alle mensen hebben de neiging om zichzelf in meer of mindere mate voor de gek te houden. Dit heeft te maken met, wat psychologen noemen, voorkoming van cognitieve dissonantie. Mensen zien zichzelf graag als goed en competent. Informatie die niet strookt met dit zelfbeeld kan dit zelfbeeld verstoren. En dat geeft mogelijk een (rot)gevoel van slechtheid en/of incompetentie. Voor een onzekere persoon kan dit heel erg zijn. Een uitweg kan zijn om jezelf te verbeteren. Maar wanneer is het genoeg?

Maar u kunt de informatie ook negeren en in een fantasiewereld leven. En dat laatste is het makkelijkste. En dat gebeurt dan ook veel. Bij gezonde mensen! Het kan zelfs zo ver gaan dat eerder gebruikte logica in het denken wordt verdraait, zodat de uitkomst beter verteerbaar is. Een niet gehaald tentamen was achteraf dan toch niet zo belangrijk. Of het is niet zo erg dat er is gefaald, want er was niet zo serieus gestudeerd. Was er wel serieus gestudeerd, dan was het niet halen van het tentamen mogelijk een bewijs van mindere competentie en dat kan natuurlijk niet! Maar natuurlijk wordt er van te voren bepaald of er hard wordt gestudeerd en niet achteraf.

Het “ Wir haben es nicht gewusst” is natuurlijk ook een bekende. De werkelijkheid was voor veel Duitsers in de oorlog zo verschillend van het zelfbeeld, dat veel Duitsers vervelende informatie (vernietigingskampen, ed.) niet wilden accepteren en zeker niet opzochten. En zolang de Russen niet op de stoep stonden, was er goed mee te leven. En de Duitse overheid faciliteerde dit natuurlijk. Daarom maakt propaganda altijd gebruik van het psychologische mechanisme voorkoming van cognitieve dissonantie, want het laat mensen hun logica verdraaien tot een aangename fantasiewereld.

Het probleem met een aangename fantasiewereld is echter wel dat zowel de drang, als de mogelijkheid tot verbeteren verdwijnt. Dat de drang wegvalt, in een perfecte wereld, is te begrijpen. Maar om iets te kunnen verbeteren, moet men de huidige situatie in kunnen schatten. Overheidsbeleid moet bijvoorbeeld de huidige situatie en de wenselijke situatie naar elkaar toe brengen. Maar als beleidsmakers er vanuit gaan dat we eenvoudig op wat te ruime voet hebben geleefd, omdat dat een aangenamere werkelijkheid is dan dat we een groot probleem met corruptie hebben, dan zal het beleid op bezuiniging en niet op reiniging zijn gebaseerd. En inderdaad hebben we ook hier met propaganda te maken die dit faciliteert.

Het bijzondere van krijgskunst is dat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de wereld van de bestuurlijke overheid, het leven in een fantasiewereld sneller wordt afgestraft. Het Japanse gezegde luidt: “ Baka wa shinanakya naoranai”. Alleen de dood geneest een dwaas. Hele legers zijn vernietigd, omdat generaals zich in een fantasie hulden. Daarom zegt Sun Tzu: “ Ken uzelf én uw vijand en u zal in alle gevallen overwinnen”.


Maar dit vereist moed. Moed om met onzekerheid en minder leuke beelden om te gaan. En de acceptatie van een situatie. Daarom oefende het zenboeddhisme ook een enorme aantrekkingskracht uit op samurai. Hierin is acceptatie van het zelf en de situatie belangrijk. Niet vanuit een gelatenheid of defaitisme, maar vanuit een pragmatische opstelling dat een acceptatie van de situatie het pas mogelijk maakt er het werkelijk het beste van te maken.

En dat beste is soms geweldig.

ps: een leuk filmpje over een zwaardstudent:

Dewa mata,

Max

Wat maakt een goede budoka?

De meeste budoka (krijgskunstenaars) zijn net mensen: ze willen graag het gevoel hebben dat ze goed bezig zijn. Maar wat is een graadmeter van “goed bezig zijn” in budo?

Sommigen hebben een hoge dangraad. Meerdere gekleurde banden en insignes op hun keikogi (oefenpak). Maar nou heb ik al best een aantal budoka gezien met hoge dangraden, waar ik best mee op de vuist kan. En een aantal van mijn leerlingen ook wel. Het komt er waarschijnlijk op neer wie die dangraden uitreikt. Was dát een goede budoka? En zo hebben we de vraag verlegd. Dus een (hoge) dangraad is geen garantie.

Een, door een organisatie erkende, graad van de budoka. Meestal worden graden erkenningen door een gradencommissie binnen een organisatie bepaald. Het kan enorme status geven. Maar ook hier geldt weer: wie zit er in die commissie en zijn dat mensen met verstand van zaken?

Een rijkserkend diploma van de budoka. Het rijk wordt bestuurd door ambtenaren en politici, niet door krijgskunstenaars. De bestuurders moeten zich dus volledig op adviezen van , aan hun bekende, krijgskunstenaars verlaten. En wie zijn dat? Hoewel de status enorm kan zijn en rijkserkenning financieel voordeel op kan leveren, bij de toekenning van subsidies, zegt het niets over het niveau van de krijgskunstenaar. Het zegt iets over politiek en sociale netwerken.

De juiste stijl beoefenen. Ik heb mensen echt verschrikkelijke uitvoeringen van een goede stijl zien doen. En omgekeerd. De stijl van iemand die vroeger succes had, beoefenen, is geen garantie voor budokwaliteit.

Een grote school met veel leerlingen van de budoka. Dit betekent onherroepelijk dat iemand zijn zaken goed kan regelen en dat veel beginners het voldoende waard vinden om er les in te krijgen. En dat er leuk les wordt gegeven. Het kan ook betekenen dat de leerlingen niet te hard worden aangepakt en met relatief weinig moeite zich toch een krijger kunnen voelen. Hoe dan ook: leerlingen zijn belangrijk voor het commerciële succes van een school, maar ze zijn natuurlijk niet de aangewezen personen om een beoordeling over een niveau te geven. Daarvoor zijn het leerlingen.

Een school met veel studenten, dat wil zeggen gevorderde leerlingen. Dit is al interessanter, omdat ook gevorderde krijgskunstenaars het blijkbaar leerzaam vinden. Maar ook nu loop je het gevaar dat men elkaar de pluimen uitreikt voor het hebben van een goed gevoel.

In het verleden behaalde vechtsportprijzen geven aan dat iemand binnen de regels van een vechtsport in het verleden maximaal het systeem kon gebruiken om punten te scoren. Meestal waren die personen destijds erg fit en fysiek handig. Wil je sportwedstrijden winnen, dan is het zeker de moeite waard om les te hebben gehad van mensen die daar succes in hebben gehad. Soms kunnen ze goed vertellen hoe zij in het verleden succes konden hebben in een bepaalde wedstrijdsport. Dat is zeer leerzaam. Ook hebben ze vaak interessante contacten in de sportwereld. Maar vechtsport is geen krijgskunst.

Het meermaals overleeft hebben van gevechten op leven en dood en het na kunnen vertellen. Dit is natuurlijk de ultieme test, maar zoals de omschrijving doet vermoeden: erg gevaarlijk. Het vereist een specifieke mentale instelling om zoiets aan te gaan en ook om er nadien mee om te kunnen gaan. Deze mensen hebben in elk geval meer recht van spreken dan diegenen die het gevecht niet aangingen, of diegenen die weggedragen moesten worden. De beroemde zwaardvechter Musashi, ging veel duels op leven en dood aan, om zijn steeds ontwikkelende krijgskunst te testen. Maar zijn tegenstanders overleefden deze test vaak niet. Dus het gevecht op leven dood aangaan is bepaald geen goede garantie om een goede budoka te worden. In tegendeel, de budocarrière zou wel eens vroeg kunnen eindigen. Toch geeft het verhaal van Musashi een goede clou.

Toen Musashi ging vechten met Gonnosuke, verloor deze laatste. Zeer ongewoon, liet Musashi Gonnosuke in leven. Gonnosuke was zeer teleurgesteld over zijn verlies en zijn kunde met de bo (lange staf). Hij had immers jaren, de oefeningen die hem waren geleerd, trouw gedaan. Na bij zijn moeder te hebben uitgehuild (volgens de schrijver Yoshikawa), analyseerde Gonnosuke het gevecht en verbeterde zijn techniek. Hij kwam bovendien met de veel handzamere jo (korte stok) op de proppen. In een volgend gevecht versloeg Gonnosuke Musashi. Nu liet Gonnosuke Musashi in leven. Betekent dit, dat Shinto Muso-ryu jo-jutsu, of het moderne jo-do, beter is dan het ken-jutsu van Musashi? Nee, het betekende dat Gonnosuke zijn jo-jutsu beter was dan Musashi zijn ken-jutsu, op dat moment! Hoe kon dat?

Het antwoord is natuurlijk dat Gonnosuke zich had verbeterd. Hij had geaccepteerd dat hij had verloren en was in staat er een analyse van te maken. Hij was, in plaats van steeds te herhalen, wat hem was geleerd, gaan studeren. Musashi was ook steeds aan het studeren. Het gevecht was slechts een test om te kijken of hun studiewijze klopte. Dat herkenden de beide heren waarschijnlijk in elkaar en zou wel eens verklaring kunnen zijn voor hun latere vriendschap.

Maar de essentie hebben we nu te pakken: Studeren!

En geldt dit eigenlijk niet voor alle vakken doe je beoefent? Alleen bij krijgskunsten is de ultieme test zo duidelijk en definitief.

Sus je dus niet in een mentale slaap met een of meer van de bovenstaande middelen. Neem nooit genoegen met je niveau. Accepteer dat je niet de beste bent, maar dat je met hard werken misschien goed zou kunnen zijn. Er is geen binnendoorweggetje, waarmee je zonder veel fysieke en mentale inzet, toch een hoog niveau weet te bereiken. Blijf studeren!

Heb ik nu de vraag verlegd van: “Wat is een goede budoka?”, naar “Wat is een goede budostudent?” Eigenlijk wel. Maar op die laatste vraag is een heel goed antwoord te geven. En dat doe ik de volgende keer.

Dewa mata,

Max

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Ga naar pagina 1
  • Ga naar pagina 2
  • Ga naar pagina 3

Primaire Sidebar

Footer

NAVIGATIE

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT

CONTACT

Voor informatie over lessen van ZA-ZEN en bedrijfstrainingen kunt u contact opnemen met:

Max Sluiman
06-33903888
info@za-zen.nl

Postadres:
Hortensialaan 42 A
9713 KP Groningen

INFORMATIE

KVK nummer: 01138009
BTW nummer: NL105831128B01

Betalingen tav. M. A. Sluiman
NL15 INGB 0007 0062 54
BIC: INGBNL2A

© 2021 · ZA-ZEN · Realisatie Pentade

  • HOME
  • BEDRIJFSTRAININGEN
  • KRIJGSKUNSTEN
  • ZA-ZEN RETREATS
  • NIEUWS
  • OVER ONS
  • CONTACT